Psychodiagnostisch onderzoek bij kinderen en BEGRIP
jeugdigen is nauwelijks denkbaar zonder
Voor het begrip intelligentie bestaat geen
uitspraken over hun verstandelijke
algemene definitie. Op basis van onderzoek
mogelijkheden. Een schatting van het
komen Resing en Drenth wel tot de volgende
intellectuele functioneren is van belang bij de Omschrijving: ‘Intelligentie is een conglomeraat van verstandelijke vermogens, processen en
informatie die nodig is om het klachtgedrag te vaardigheden zoals abstract, logisch en consistent kunnen redeneren, relatie kunnen ontdekken,
kunnen interpreteren. leggen en doorzien, probleem oplossen, regels kunnen ontdekken in schijnbaar ongeordend
materiaal, met bestaande kennis nieuwe taken kunnen oplossen, zich flexibel kunnen aanpassen
aan nieuwe situaties, in staat zijn leervermogen te vertonen zonder directe of bij onvolledige
instructie.’
G-FACTOR Intelligentie is enerzijds een globale capaciteit, maar wordt anderzijds onderscheiden in dimensies
Er bestaat een grote discussie over het of cognitieve functies. De Engelse psycholoog Vernon onderscheidt intelligentie in 3 niveaus.
begrip intelligentie, met name rondom de Niveau A: genetisch bepaalde en in de neutrale structuur van onze hersenen vastgelegde
structuur ervan. Spearman (een Britse intelligentiepotentieel. Intelligentie in dit niveau wordt als onveranderlijk beschouwd, maar is
wetenschapper) was van mening dat er slechts tegelijkertijd niet direct observeerbaar of onderzoekbaar. Het gaat om een hypothetisch
1 algemene intelligentiefactor (g-factor) is construct.
waarop alle cognitieve vaardigheden zijn Niveau B: intelligentie die in het functioneren van mensen naar voren komt. Opgevat als het
terug te voeren. De g-factor verklaart in dit resultaat van de interactie tussen intelligentiepotentieel en de omgeving waarin iemand opgroeit.
model de correlaties die tussen verschillende Intelligent gedrag in dit niveau wordt bepaald door cultuur, taal, kwaliteit van ervaringen en
(dub)tests gevonden worden. schools leren. Het is onder invloed van omgevingsfactoren veranderbaar.
Volgens ander onderzoekers speelt het Niveau C: intelligentie die gemeten wordt door middel van een intelligentietest. Een
werkgeheugen een cruciale rol bij de relatie intelligentietest is een steekproef uit wat op niveau B als intelligent gedrag wordt beschouwd.
tussen basale cognitieve processen (snelheid Intelligentie op niveau C is met name academische intelligentie, terwijl intelligentie op niveau B
van informatieverwerking) en complexe praktische of succesvolle intelligentie is. De traditionele intelligentietests zijn goed in het
cognitieve functies (redeneren, voorspellen van onderwijsprestaties, maar minder goed in het voorspellen van het functioneren in
probleemoplossen). De basale cognitieve het dagelijks leven.
processen bepalen het functioneren van het Bij een intelligentieonderzoek gaat het om de individuele verschillen in intellectuele prestaties,
werkgeheugen, de hoeveelheid informatie die hoe deze verschillen gemeten kunnen worden en wat de gevonden verschillen zeggen over
tegelijkertijd kan worden gemanipuleerd. Hoe prestaties in andere en toekomstige situaties. Tegenwoordig is hierbij een integratie te zien met
groter de omvang van het werkgeheugen hoe cognitieonderzoek. Bij de structuur van intelligentie worden cognitieve factoren gevonden die van
complexer de concepten en redeneringen belang zijn voor het intelligent functioneren, zoals het werkgeheugen, de verwerkingssnelheid en
gehanteerd kunnen worden. De capaciteit van het analogieredeneren.
het werkgeheugen speelt hierin dus een
belangrijke rol bij de ontwikkeling van
intelligentie.
INTELLIGENTIENIVEAUS
Correlatie: de statistische samenhang tussen
2 grootheden (reeks getallen of waarden). Bv
de samenhang tussen leeftijd en lengte,
lengtes linker- en rechterbeen.
Confectie: kleding en schoeisel dat
aangeboden wordt in afgewerkte staat en
standaardmaten, volgens de normale populatie.
Normaalverdeling
De percentages bij de verschillende
intelligentieniveaus zijn afgeleid van de
percentages binnen de theoretische
normaalverdeling. In de classificatie van
intelligentie vallen de verschillende niveaus niet
samen met met de grenzen van de
standaarddeviaties (SD) van de normaalverdeling.
1 SD boven gemiddeld = IQ score 100-115
(34,13% van de populatie)
2 SD boven gemiddeld = IQ score 100-130
(47,72% van de populatie)
Het gebied van 0-2 SD boven het gemiddelde
wordt in 3 niveaus geclassificeerd: de helft van
het gemiddelde (100-110), bovengemiddeld
(111-120) en begaafd (121-130). Het totaal van
deze 3 niveaus komt overeen met het percentage
van dat hoort bij 2 SD boven gemiddeld.