Inhoudsopgave
VRAGEN .................................................................................................................................................................................. 1
H1 tot H4 vragen ..................................................................................................................................................................... 1
THEMA 2 ................................................................................................................................................................................. 4
THEMA 3 ................................................................................................................................................................................. 5
THEMA 4 ................................................................................................................................................................................. 6
THEMA 5 ................................................................................................................................................................................. 8
THEMA 6 ............................................................................................................................................................................... 10
Pesten ............................................................................................................................................................................... 11
VRAGEN oefententamen. ................................................................................................................................................. 20
Modellen ............................................................................................................................................................................... 26
Vitaminemodel ................................................................................................................................................................. 26
Effort – Reward Imbalance Model .................................................................................................................................... 28
Job Demands Resourses Model ........................................................................................................................................ 30
Demand Control (-support) model ................................................................................................................................... 33
Person-Environment Fit model ......................................................................................................................................... 35
VRAGEN
Vraag: Op een call center zijn er veel klachten van werknemers dat de werkdruk te hoog is. Hoe kan het bestuur de werkdruk van de
werknemers via een objectieve meting onderzoeken?
a) zelf pauzes laten inlassen
b) de medewerker zelf de snelheid van de machine laten afwisselen (binnen bepaalde marges)
c) job rotatie
d) job enrichment
Antwoord: A, B en D. Toenamen regelmogelijkheden en afwisseling in het werk is positief. C is niet goed omdat roteren van werk
geen regelmogelijkheden op de dag zelf geeft (tijdsbestek is te lang)
Vraag: Organisaties trekken persoonlijkheidstypes aan die congruent zijn met hun eigen type. Deze bewering is JUIST.
Incongruentie leidt tot lagere satisfactie en vroegtijdig vertrek. Zie blz. 190 van boek
7% van het ziekteverzuim wordt toegeschreven aan de wachttijden voor diagnose en behandeling. Meer dan de helft van de
psychisch zieken langer dan 6 weken keert niet terug naar het arbeidsproces
H1 tot H4 vragen
Vraag 1: Welke drie mechanismen worden geacht de misfit tussen persoon en werkomgeving te verminderen? Geef bij elk
mechanisme een voorbeeld uit de case.
Antwoord 1:
Sociale ondersteuning: door wie en hoe wordt de werkgever of werknemer ondersteund? Door wie continu en door wie als het
nodig is? Denk aan werk en privé. Het gaat om hoe deze steun wordt ervaren. In de case ervaart de heer Pieterse geen steun van
zijn leidinggevende. De collega’s bij wie hij vroeger steun vond, zijn overgeplaatst. Door contact op te nemen met zijn collega’s
wordt de misfit verminderd.
Copinggedrag: dit is het actieve oplossingsgerichte, bewuste gedrag dat wordt toegepast. Bijvoorbeeld de vraag van de heer
Pieterse of hij een cursus kan volgen.
,Defensiemechanismen: dit is een passieve manier van omgaan met de misfit (de omgeving en de subjectieve persoon sluiten niet
goed op elkaar aan). Dit kan bijvoorbeeld door verdringing het geval zijn. De heer Pieterse besluit om er niet meer over na te
denken. (De psychologie van arbeid en gezondheid, hoofdstuk 2, pagina 29)
Vraag 2: In welk kwadrant van het Demand-Control Model zou je het werk van de heer Pieterse plaatsen? Licht dit toe
Antwoord 2: De heer Pieterse past in het model in kwadrant 1: veel spanning. Dit komt omdat hij weinig sturingsmogelijkheden
heeft en hoge psychologische taakeisen ervaart. (De psychologie van arbeid en gezondheid, hoofdstuk 2, pagina 31)
Vraag 3: Wat zijn volgens het Job Demands-Resources Model in deze case de werkstressoren en energiebronnen?
Werkstressoren zijn: hoge werkdruk (deadlines) en de veeleisende leidinggevende. Energiebronnen waren: autonomie en
zelfstandigheid, steun van collega’s. Deze energiebronnen zijn nu verminderd, en compenseren niet langer de werkstressoren. (De
psychologie van arbeid en gezondheid, hoofdstuk 2, pagina 30-32)
Vraag 4: In het artikel over de Zelfdeterminatietheorie wordt gesproken over drie basisbehoeften. Beschrijf hoe het (mogelijk)
gesteld is met de drie basis behoeften (competentie, verbondenheid en autonomie) van de heer Pieterse. Beschrijf daarnaast welke
effecten dat mogelijk kan hebben op het welbevinden van de heer Pieterse volgens de theorie. Licht je antwoord toe.
Antwoord 4:
Autonomie: De heer Pieterse heeft mogelijk een hoge behoefte aan autonomie. Daar hij in zijn nieuwe functie minder zelfstandig
kan werken zal hij zich hierdoor minder goed/happy kunnen voelen.
Verbondenheid: De heer Pieterse scoort mogelijk ook hoog op zijn sociale behoefte (verbondenheid/ relatedness). In zijn oude
functie had hij een goede band met een collega leidinggevende waardoor hij in die behoefte werd voorzien. De collega
leidinggevende is overgeplaatst. In zijn nieuwe functie ervaart de heer Pieterse geen steun van zijn nieuwe leidinggevende en wordt
om die reden minder goed in zijn sociale behoefte voorzien.
Competentie: In het laatste onderdeel van de ZDT, de behoefte aan competentie, wordt de heer Pieterse in zijn nieuwe functie ook
minder voorzien. Hij twijfelt of hij coachend kan leidinggeven en hij twijfelt er ook aan of hij dit zal kunnen leren. Conclusie:
Conclusie: De heer Pieterse scoort op alle drie de basisbehoeften van de ZDT lager dan in zijn vorige functie. Dit kan volgens de
theorie tot gevolg hebben dat de heer Pieterse minder goed zal functioneren, minder productief zal worden, minder bevlogen zal
zijn in zijn werk en een grotere neiging zal hebben om op zoek te gaan maar een andere baan.
Vraag 5: Welke aanbeveling om de werksituatie van de heer Pieterse gezonder te maken past bij het Demand-Control(-
Support)Model? Kies één van de onderstaande mogelijkheden en licht toe waarom je voor deze optie gekozen hebt.
Antwoord 5: De sociale steun door collega's en leidinggevende vergroten.
Ook een goed antwoord volgens het Demand-Control (-Support) Model is het creëren of toevoegen van meer regelmogelijkheden
aan de functie. Dit antwoord behoorde in dit geval niet tot de antwoordmogelijkheden (pagina 30-32 uit De psychologie van arbeid
en gezondheid). Weinig uitdaging (weinig stress) dan prestatie is laag, je gaat je vervelen.
Als er iets van je wordt verwacht ga je beter presteren. Stijgt de deadline dan ga je beter presteren. Maar de taak kan ook te moeilijk
zijn, te lang duren, te veel van je vragen dan gaan je prestaties achteruit.
Stressrespons – de reactie van het lichaam op een stressprikkel (stressor)
o Snelle reactie
o Via sympatisch zenuwstelsel
o Hormoon adrenaline: Freze-Fright-Flight-Fight
o Trage reactie
o Via hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HHB-as (of stressas)
o Als de stress aanhoudt komt deze reactie op gang
o
Amygdala registreert de stressprikkel
--> die prikkelt de hypothalamus
--> die geeft hormoon CRH af
-->CRH bereikt hypofyse
--> Hypofyse maakt hormoon ACTH
-->ACTH bereikt de bijnieren
-->Bijnieren maken Hormoon Cortisol
De meest voorkomende klachten bij stress zijn:
, versnelde hartslag en/of ademhaling
veel of juist weinig eetlust
vermoeidheid
duizelingen
hoofdpijn
Lichamelijke stress symptomen
hoofdpijn
misselijkheid
maagklachten
duizelingen
overmatig transpireren
versnelde hartslag en/of ademhaling
trillen
verhoogde bloeddruk
(chronische) hyperventilatie
huidaandoeningen
slaapproblemen
vermoeidheid
Emotionele- en cognitieve stress symptomen
Onder invloed van stress komen bepaalde emoties voor, zoals frustratie, boosheid, prikkelbaarheid en angst. Angst is een
natuurlijke stressreactie, maar chronische stress zorgt er ook voor dat jij je misschien constant angstig voelt, zonder dat daar een
directe reden voor is.
Ook worden mentale processen, waaronder de informatieverwerking, verstoord door stress. Op cognitief gebied kun je hierdoor
deze klachten herkennen:
obsessieve gedachten
vergeetachtigheid
concentratieproblemen
piekeren
Stress symptomen op gedragsniveau: Je kan ook stress symptomen op gedragsniveau krijgen. Op gedragsniveau komen
de volgende stressreacties voor:
vermijding
agressie
te veel/te weinig eten
overmatig actief zijn
te veel tegelijk doen
meer roken
meer alcohol drinken
VRAAG Aan het einde van de 20e eeuw zijn drie modellen ontwikkeld om psychische klachten vanuit het werk te verklaren: het (Job)
Demand-Control Model, het Effort-Reward-Imbalance Model en het Job Demands-Resources Model.
1. Welke werkkenmerken beschrijven deze modellen?
2. Waarom worden dit balansmodellen genoemd?
1. Drie modellen voor de Arboprofessional
Aan het einde van de 20e eeuw zijn drie modellen ontwikkeld om psychische klachten vanuit het werk te verklaren: het Job
Demand-Control Model, het Effort-Reward-Imbalance Model en het Werkstressoren-Energiebronnen Model (ook wel WEB model).
Deze modellen onderscheiden twee werkkenmerken, namelijk taakeisen en werkbronnen. Taakeisen zijn werkkenmerken zoals veel
werk en een hoog werktempo die een inspanning van een medewerker vergen. Werkbronnen zoals beslissingsruimte, sociale
ondersteuning of waardering stellen medewerkers in staat taken adequaat uit te voeren.
2. Balans tussen taakeisen en werkbronnen
, De drie modellen worden gezien als ‘balansmodellen’ omdat zij veronderstellen dat werknemers minder stress ervaren wanneer de
taakeisen en werkbronnen in balans zijn. Hierbij veronderstelt het JDC-Model specifiek dat stress optreedt wanneer psychologische
taakeisen en beslissingsruimte uit balans zijn, terwijl het ERI-model de wisselwerking tussen inspanningen en beloningen benadrukt.
Het WEB-model heeft een bredere opzet en gaat uit van de balans tussen een scala aan taakeisen en werkbronnen.
THEMA 2
Preventief medisch onderzoek (PMO)
Afnemen vragenlijst, hoe ervaart iemand de variabelen
Vraag1 : Welke 2 methoden zijn er in de handleiding gebruikt om de betrouwbaarheid van de BAT vast te stellen?
Antwoord: De interne-consistentiemethode en de test-hertestmethode.
Vraag 2 De BAT is op 3 momenten afgenomen om de test-hertestbetrouwbaarheid vast te stellen. Hieruit blijkt dat de test-
hertestbetrouwbaarheid gedurende de tijd afneemt. Welke verklaring kun je hiervoor geven?
Antwoord: Klachten veranderen gedurende de tijd af. Aangezien de vragenlijst op 3 momenten bij dezelfde groep is afgenomen,
mag je verwachten dat de klachten gedurende tijd ook veranderd zijn. Klachten kunnen zijn afgenomen of juist zijn toegenomen.
De BAT-23 kent 6 subschalen: uitputting met 8 items, mentale distantie met 5 items, cognitieve ontregeling met 5 items, emotionele
ontregeling met 5 items, psychische spanningsklachten met 5 items en psychosomatische klachten met 5 items
A) Werkdruk hangt samen met herstelbehoefte. Een belangrijke variabele die een bufferende werking kan hebben is sociale steun.
Sociale steun kan als buffer werken, waardoor een hogere werkdruk niet tot een hogere herstelbehoefte hoeft te leiden.
B) Werkdruk hangt samen met herstelbehoefte. Maar dat is niet het enige. Werkdruk kan ook de werk-privé balans verstoren. Een
verstoorde werk-privé balans kan vervolgens weer invloed hebben op de werkdruk.
Vraag: Met behulp van evaluatieonderzoek kun je de effecten van een interventie vaststellen. De vraag die hierbij centraal staat is:
Wat is het effect van de interventie?
Asha is HR-manager bij Profacs, een medisch-technologisch bedrijf met 120 medewerkers. Zij heeft onlangs een
medewerkerstevredenheidsonderzoek uit laten voeren. Hieruit bleek dat veel medewerkers kampen met een lage vitaliteit. Dit is
een ongewenste situatie. Asha wil daarom een interventie uitvoeren waarbij medewerkers meer gaan bewegen en hierdoor vitaler
worden. De directeur heeft aangegeven budget beschikbaar te stellen voor een pilot-interventie. Als deze pilot effectief is, dan
wordt de interventie organisatiebreed ingevoerd.
Hoe ziet het onderzoeksdesign voor de effectevaluatie er uit in de meest optimale situatie (binnen de mogelijkheden van de
organisatie)?
Antwoord: In de meest optimale situatie kiest Asha 2 groepen uit die qua samenstelling (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau)
overeenkomen. Groep 1 is de interventiegroep (deze groep krijg de interventie) en groep 2 is de controlegroep (deze groep krijgt