Probleem 1 Stoorn-IS?
1. Wanneer is er sprake van een (ab)normale persoonlijkheid en wanneer is er sprake van een
persoonlijkheidsstoornis en wat is de borderline persoonlijkheidsstoornis (BPD)?
Normale, abnormale en gestoorde persoonlijkheid
- Abnormale persoonlijkheid = extreme positie of afwijking van het gemiddelde op de vijf dimensies van een
normale persoonlijkheid (de Big Five)
o Het verschil tussen een normale en abnormale persoonlijkheid is dus puur kwantitatief
- Gestoorde persoonlijkheid = substantiële beperking in het functioneren op het gebied van het zelf (bijv.
identiteit) en op het gebied van relaties (bijv. empathie)
o Dit verschilt dus kwalitatief van een normale persoonlijkheid
Vijffactorenmodel / the Big Five
Dimensies van de Big Five Van tot
Extraversie Sociaal, assertief, dominant, Solitaire activiteiten, anderen
energiek en optimistisch zijn volgen en introvert zijn
Altruïsme: kwaliteit van de sociale interactie Warm, vriendelijk en Koud, egocentrisch en
empathisch antagonistisch
Consciëntieusheid: positie van een persoon Ordelijk, ambitieus en Wanordelijk, nonchalant en
op werkgerelateerde trekken en de mate betrouwbaar onbetrouwbaar
waarin een persoon zelfdiscipline heeft en
zichzelf als (in)competent beschouwt
Emotionele stabiliteit vs. neuroticisme Weinig sociale angst, ergernis, Veel sociale angst, ergernis,
kwetsbaarheid en negatieve kwetsbaarheid en negatieve
emotionaliteit emotionaliteit
Openheid voor ervaringen (intellect) Creatief zijn en problemen en Minder fantasierijk zijn, meer
situaties met een open geest nuchter zijn, en een voorkeur
benaderen hebben voor bekende paden
en oplossingen
Vijf pathologische persoonlijkheidstrekken
1. Negatieve affectiviteit (vs. emotionele stabiliteit): labiliteit, separatieangst, vrijandigheid, etc.
2. Afstandelijkheid (vs. extraversie): sociale teruggetrokkenheid, vermijding intimiteit, depressiviteit, etc.
3. Antagonisme (vs. vriendelijkheid): manipulatief gedrag, onbetrouwbaarheid, etc.
4. Ongeremdheid (vs. consciëntieusheid): onverantwoordelijk gedrag, impulsiviteit, etc.
5. Psychoticisme (vs. luciditeit): ongewone overtuigingen en ervaringen, excentriciteit, etc.
Persoonlijkheidsstoornis
= psychische aandoening waarbij het dagelijks functioneren ernstig wordt verstoord door beperkingen in het
functioneren van de persoonlijkheid door aanwezigheid van pathologische persoonlijkheidskenmerken
- De beperkingen in het functioneren van de persoonlijkheid hebben betrekking op het zelf- en op het
intermenselijk functioneren
o Problemen met de zelf zijn bijv. problemen met de identiteit (geen duidelijke afbakening tussen
zichzelf en anderen), een instabiel gevoel van eigenwaarde of problemen op het gebied van
zelfsturing of de aanwezigheid van een beperkt zelf reflectief vermogen
o Problemen op het gebied van intermenselijk functioneren zijn bijv. problemen op het gebied van
empathie of problemen met intimiteit
- Elf persoonlijkheidsstoornissen te onderscheiden:
o Borderline-, dwangmatige-, hitrionische-, afhankelijke-, paranoïde-, schizoïde-, schizotypische-,
antisociale-, narcistische-, andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en ongespecificeerde
persoonlijkheidsstoornis
1
, - Prevalentie: in de algemene populatie van jeugdigen heeft ongeveer 11 procent minstens één
persoonlijkheidsstoornis
o In klinische populaties ligt dit percentage op 40 procent
o Vooral BPD
DSM-5 criteria persoonlijkheidsstoornis
- Duurzaam afwijkend patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen,
zich uitend op twee (of meer) van de volgende terreinen:
o Cognities (manieren van waarnemen en interpreteren van zichzelf, andere mensen en
gebeurtenissen)
o Affectiviteit (de variëteit, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van de emotionele reacties)
o Intermenselijk functioneren
o Impulsbeheersing
- Het duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties
- Het duurzame patroon veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk
- Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin ervan kan worden herleid tot op zijn laatst de
adolescentie of de jongvolwassen leeftijd
- Het duurzame patroon kan niet beter worden verklaard als een uiting of gevolg van een andere psychische
stoornis
- Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (een
drug of medicatie) of aan een somatische aandoening
Borderline persoonlijkheidsstoornis
- Instabiele relaties met anderen en een instabiel zelfbeeld, sterke stemmingswisselingen en duidelijke
impulsiviteit
- De problemen vangen aan op jongvolwassen leeftijd en moeten aanwezig zijn in verschillende contexten
- Zeer heterogene groep
- Vier probleemgebieden te onderscheiden:
o Affectregulatie: sterk wisselende en snel opeenvolgende stemmingen of emoties, hoewel deze
stemming overwegend somber of prikkelbaar is, kunnen er ook perioden zijn van hypomane
vrolijkheid en energie
o Intermenselijke relaties: vaak instabiele en intense relaties, waarbij perioden voorkomen waarin ze
de ander idealiseren, maar ook perioden waarin ze de ander kleineren (de overgang kan heel
plotseling zijn), daarnaast aanwezigheid van een sterke angst om alleen gelaten te worden
o Impulsbeheersing: sterk impulsief gedrag op meerdere terreinen, gebrek aan inhibitie
o Cognitieve stoornissen: vaak sprake van paranoïde ervaringen, hallucinaties en dissociatieve
klachten (het gevoel er niet helemaal bij te zijn, van een afstandje naar je leven kijken die zich vaak
beperken tot stressvolle situaties)
- Jongens laten meer externaliserend en boos gedrag zien en meisjes meer internaliserend en emotioneel
dramatisch gedrag
- Jongeren met een BPD worden gekenmerkt door:
o Hoge scores op de persoonlijkheidsdimensie neuroticisme
o Lage scores op de persoonlijkheidsdimensie altruïsme
o Ze zijn erg emotioneel instabiel
o Ze zijn niet goed in staat om de belangen van een ander boven hun eigen belangen te stellen
2
,DSM-5 criteria BPD
- Er moet sprake zijn van een pervasief patroon van instabiliteit van de intermenselijke relaties, het zelfbeeld
en van affecten en duidelijke impulsiviteit, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in
uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende symptomen:
o Verwoede pogingen om feitelijke of vermeende verlating te voorkomen
o Een patroon van instabiele en intense interpersoonlijke relaties gekenmerkt door afwisselingen
tussen extreem idealiseren en devalueren
o Een identiteitsstoornis
o Impulsiviteit op tenminste twee gebieden, die de betrokkene in potentie zelf kunnen schaden (bijv.
geld verkwisten, seks, middelengebruik, roekeloos rijgedrag of eetbuiten)
o Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie
o Affectieve instabiliteit als gevolg van een duidelijke reactiviteit van de stemming (bijv. episoden van
intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelfden langer
dan een paar dagen)
o Chronisch gevoel van leegte
o Inadequate, intense woede of moeite hebben boosheid te beheersen (bijv. frequente driftbuien,
aanhoudende woede of herhaaldelijke vechtpartijen)
o Voorbijgaande, stress-gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve symptomen
2. Wat is het verschil tussen temperament en persoonlijkheid?
Temperament vs. persoonlijkheid
- Temperament: de klassieke visie houdt in dat temperament de gedragsconsistenties zijn die vroeg optreden
en frequent plaatsvinden, niet exclusief emotioneel van aard zijn en een biologische basis hebben
- Persoonlijkheid: min of meer stabiele groep eigenschappen met voor het individu kenmerkende manieren
van denken, voelen en gedragen
➔ Sprake van sterke empirische en conceptuele verbanden tussen temperament en
persoonlijkheidsconstructen, temperamentdimensies zijn daarnaast ook makkelijk te koppelen aan de Big
Five. Steeds meer sprake van één concept.
Drie theorieën over temperament
1) Gedragsstijlbenadering (Thomas & Chess)
- Kijkt naar individuele verschillen in reactie en motivatie als ‘temperament’
- Interne krachten leiden tot vroeg optredende individuele verschillen in gedrags- en reactiepatronen
- Negen dimensies die potentieel invloed hebben op psychologische ontwikkeling:
o Activiteit (fysieke activiteit)
o Regulariteit (voorspelbaarheid van gedrag)
o Aanpassingsvermogen (response op veranderingen in de omgeving)
o Benadering-terugtrekking (responses op nieuwigheid)
o Drempel van responsiviteit (hoeveelheid stimulatie nodig om reactie uit te lokken)
o Intensiteit van reactie (energieniveau van een response)
o Kwaliteit van gemoedstoestand (hoeveelheid positieve en negatieve gevoelens)
o Afleidbaarheid (effectiviteit van externe stimuli om het gedrag van het kind te veranderen)
o Taakdoorzettingsvermogen (lengte van tijd en behoud van activiteit door het kind)
- Temperament gaat over de hoe van gedrag (hoe een kind bepaald gedrag laat zien, bijv. hoe intens een kind
huilt), oftewel nadruk op stijlaspecten van gedrag4
- Drie persoonlijkheidstypen bij jonge kinderen:
o Gemakkelijk kind: vaak positieve stemming, regelmatige biologische functies, lage tot matige
responsintensiteit, goede adaptatie, raakt niet van streek in nieuwe situaties
o Traag-op-gang-komend kind: vaak negatieve stemming, laag activiteitsniveau, lage
responsintensiteit, geneigd om zich terug te trekken in nieuwe situaties
3
, o Moeilijk kind: doorgaans negatieve gemoedsstemming, onregelmatige biologische functies, hevige
reacties, geringe adaptatie, geneigd om zich terug te trekken in nieuwe situaties
- Kritiek:
o Empirisch onderzoek heeft beperkt succes in het onderscheiden van de stijlistische componenten
van gedrag of motivationele aspecten van gedrag
▪ Factoranalyses wijzen niet op een negen dimensionele structuur, maar op een vier
dimensionele structuur (prikkelbaar, sociale remming, activiteit en aandacht)
▪ Te weinig aandacht voor de emotionele en motivationele componenten van temperament
2) Kritische benadering (Buss & Plomin)
- Temperament als ontwikkelingsvoorbode van de volwassen persoonlijkheid
- Een trait valt alleen onder temperament als er sprake is van:
o Erfelijkheid
o Relatieve stabiliteit gedurende de kindertijd
o Aanhouden tijdens de volwassenheid
o Evolutionaire adaptiviteit (nuttige functie)
o Aanwezigheid in familie
- Vier brede temperamentdimensies:
o Emotionaliteit: de intensiteit van de emotie
o Activiteit: de kwantiteit van motorische activiteit
o Sociabiliteit: betrokkenheid bij anderen
o Impulsiviteit: snelheid vs. remming (uiteindelijk uit model gehaald, niet duidelijk of dit erfelijk is)
3) Psychobiologische benadering (Rothbart)
- Temperament als constitutioneel gebaseerde individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie
o Reactiviteit gaat over de fysiologische prikkelbaarheid van neurale systemen
o Zelfregulatie gaat over de processen die de aanpassing van deze automatische, onvrijwillige reactie
toestaan
- Verschillen in temperament worden grotendeels bepaald door de responsiviteit van onderliggende
psychobiologische processen
- Kritiek:
o Heterogene inhoud: per leeftijdsgroep bestaan omschrijvingen voor elke dimensie, maar deze
omschrijvingen overlappen niet consistent tussen de leeftijdsgroepen (bijv. de omschrijving van een
tweejarige overlapt wel met die van een driejarige, maar niet met die van een adolescent → geen
consistentie gevonden)
Uit de tabel wordt
zichtbaar dat vier
temperamentdimensies
overeenkomen in de drie
modellen.
4