Masterclass Psychosen en Prepsychotische Beelden Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvatting Handboek Psychose
Hoofdstuk 1: Wat is psychose?
1.1
Wanen (Jaspers, 1963) = ideeën die (a) worden aangehangen met een onwaarschijnlijke
overtuigingskracht; (b) niet dmv logica zijn te beïnvloeden; (c) waarvan de absurditeit en
onjuistheid duidelijk zijn voor andere mensen
Primaire wanen = niet door gedachten gemedieerde verklaring
Secundaire wanen = wanen, gemedieerd door gedachten, die een verklaring zijn voor
gebeurtenissen
Theorie van Maher: waan is altijd gebaseerd op perceptuele aberraties (ontregeling in de
waarneming), waarvan sommige ervaren worden als een hallucinatie (betekenisgeving door
‘logisch redeneren’)
Eendimensionale cognitieve theorie van de waan (wetenschappelijk ondersteund) ->
verklaring van gebeurtenissen
Verklaart alleen wanen van mensen mét hallucinaties -> mensen met wanen
zonder hallucinaties verschillen niet van gezonde mensen in het ervaren van
perceptuele aberraties
Cognitieve tendensen bij wanen (-> niet volstrekt logisch proces zoals Maher veronderstelde):
Datagathering bias of jumping to conclusions: bij wanen is er een probabilistische
redeneertendens, waardoor de persoon tot overhaaste conclusies komt
Attributietendens: toeschrijven van negatieve uitkomsten aan anderen (externe
gepersonaliseerde attributiestijl)
Selectieve aandacht: voor gevaar
Metacognitieve tendensen
1.3
Wanen en hallucinaties zijn niet goed te onderscheiden van meer alledaagse bijzondere en
opmerkelijke ervaringen -> onderliggend continuüm
Perceptuele aberraties zijn normaal -> pas bij disfunctionele cognities, vermijding en
gehoorzamen aan stemmen ontstaat psychose
Stadiëringsmodel: elk stadium kent eigen karakteristieken, andere behandelinterventies en
andere prognose
Stadium 0
Stadium 1a: psychotic-like experiences
Educatie over dopaminesensitisatie, vermijden preoccupatie, normaliseren PLE,
benadrukken hulp zoeken bij verergering
Geen lijdensdruk
Stadium 1b: ultra high risk (UHR)
CGT met educatie en training rond cognitieve tendensen (3 jr monitoring)
Redelijk goede prognose
Stadium 2: 1e psychotische episode
Farmacotherapie voor beperkte tijd en CGT
Prognose matig
Wezenlijk verschil in geïndiceerde interventie en prognose bij transitie van 1b
naar 2
,Masterclass Psychosen en Prepsychotische Beelden Vrije Universiteit Amsterdam
Stadium 3a: incomplete remissie
Farmacotherapie (onderhoudsmedicatie), CGT, leren omgaan met blijvende symptomen,
opnamepreventie, multimodale familieondersteuning, compliance-ondersteuning,
gewichtsmonitoring
Stadium 3b: recurrence of relapse
Naast bovengenoemde interventies: clozapine, metabole parameters monitoren
Stadium 3c: multipele relapsen
Naast bovengenoemde interventies: crisisinterventieplan, voorkomen
heropnamen/sociaal-maatschappelijk verval/schade, ondersteunen mantelzorgers
Stadium 4: ernstig persisterende psychotische perioden met onvoldoende herstel om
remissiestatus te bereiken
Naast bovengenoemde interventies: bemoeizorg en thuiszorg (ondersteuning wonen en
dagbesteding)
1.4
Psychoseachtige ervaringen (psychotic-like experiences: PLEs)
17% heeft minimaal 1 psychoseachtig symptoom, bij een hulpzoekende groep in de GGz
rapporteert 96% minimaal 1 PLE
Prevalentie: 7.2%
Incidentie: 2.5%
Hoge incidentie en lage prevalentie impliceren dat 80% van PLEs van voorbijgaande
aard is en dat 7.4% van de groep met PLE een psychotische stoornis ontwikkelt
8% van de bevolking heeft een echt psychotisch symptoom
Bij 4% van de bevolking UHR, gemiddelde transitie van 18% binnen 6 maanden (900x
vaker dan willekeurig persoon uit de bevolking), 22% binnen een jaar, 29% binnen 2
jaar en 36% na 3 jaar of langer -> daarna vlakt de curve af en na 10 jaar geen verhoogd
risico meer
Meerderheid UHR herstelt zonder ingrijpen -> mensen met een 1e psychose herstellen
minder goed dan mensen met UHR
Max 20% maakt een eenmalige psychotische episode door, anderen hebben recidiverend
beloop
UHR of ARMS is geen pluripotente risicofactor die ook andere stoornissen naast
psychose voorspelt
Kritiek continuüm
Mogelijk verschillen PLEs kwalitatief van een psychose -> discontinuïteit in de
verschijnselen
Belangrijk om ‘uitkomst’ te onderscheiden van het ‘continuüm’ van een risicofactor: laag
zelfbeeld is een normaal verdeelde risicofactor -> psychose is een dichotome uitkomst
die waarschijnlijker wordt naarmate het zelfbeeld lager is
Verschil psychiatrische en niet-psychiatrische stemmenhoorders (auditief-verbale hallucinaties
identiek in vorm en frequentie)
Inhoud stemmen: vriendelijk, neutraal (positief) vs kwetsend, commanderend en
becommentariërend (negatief)
Lijdensdruk (mede bepaald door inhoud stemmen)
Betekenisverlening: goedwillend vs kwaadwillend (-> onafhankelijke bijdrage aan
depressie en angst)
, Masterclass Psychosen en Prepsychotische Beelden Vrije Universiteit Amsterdam
1.5
At risk mental state (ARMS) en ultra high risk (UHR) worden door elkaar gebruikt
- ARMS: mentale status
- UHR: groep mensen met risico
3 subgroepen UHR:
1. Familiale belasting en verval in functioneren
1e graads familielid met psychose of persoon zelf heeft een schizotypische
persoonlijkheidsstoornis
2. Subklinische psychotische symptomen (grootste subgroep)
Minimaal eens per maand langer dan een uur of minstens 3-6x per week korter
dan een uur (niet langer of frequenter, want dan is het een psychose)
3. Kortdurende psychose van minder dan een week die vanzelf in remissie is gekomen
Minimaal 3-6x per week langer dan een uur of minimaal dagelijks korter dan een
uur
Er zijn verschillende dopaminebanen in de hersenen en daarvan is de mesolimbische
geassocieerd met psychose
Zowel genen als omgeving (kindertrauma, migratie) kunnen leiden tot toegenomen
dopaminesensitiviteit: presynaptisch meer aanmaak dopamine en bij stress meer
dopamine vrijgelaten in synaptische spleet
Dopaminesensitiviteit al bij UHR-patiënten en neemt toe bij overgang van UHR
en psychose
Nieuwe stimuli -> dopamine neemt toe -> stimuli worden saillant (opvallend) -> stoppen
waarmee je bezig bent en aandacht wordt verschoven naar nieuwe stimuli -> stimulus wordt
vergeleken met inhouden in het geheugen om tot herkenning van de situatie te komen ->
respons (bv toenadering of vluchten)
Op psychisch niveau: stimulus krijgt een persoonlijke betekenis -> zegt iets over jou en
over wat je moet gaan doen
Cognitieve tendensen geassocieerd met verhoogde dopaminesensitiviteit:
Springen naar conclusies (jumping to conclusions JTC): op grond van weinig informatie
een stellige conclusie trekken, vertrouwen in de correctheid is hoog
Geassocieerd met wanen, niet met hallucinaties -> transdiagnostisch gekoppeld
aan wanen en ernst van stoornis
Dosis-responsrelatie tussen erfelijke belasting en JTC
Meest naar minst: schizofrenie -> 1e graads verwanten ->
psychoseachtige ervaringen -> normale controles
20% van algemene bevolking heeft een verhoogde JTC-tendens (in die
groep ook meer paranoïde gedachten)
JTC gaat samen met hulp zoeken en hulpbehoevendheid bij psychose
JTC is sterk geassocieerd met: bias against disconfirmatory evidence
(BADE), bias against confirmatory evidence (BACE) en liberal acceptance
(LA, snel verklaring accepteren zonder nader onderzoek) -> alle 4
cognitieve tendensen geassocieerd met wanen en transdiagnostisch
Als patiënten door behandeling met medicijnen minder paranoïde wanen
hadden, werd dit gemodereerd door mate van JTC
Bronmonitoringstendens (source monitoring bias): geheugeninhoud, gedachten en
uitspraken van zichzelf toeschrijven aan anderen