HOORCOLLEGE 1 (Dr Rianne Dekker)
Methoden van onderzoek in Bestuurs- en Organisatiewetenschap (OBO)
1. Onderzoek in bestuurskunde en organisatiewetenschap
Wat onderzoekt B&O? (Gammawetenschappen)
Bestuurskunde
- De wetenschap die de inrichting, werking en het functioneren van het openbaar
bestuur onderzoekt
Organisatiewetenschap
- Wetenschap die sociale relaties, sociale processen binnen en tussen organisaties
onderzoekt
Multidisciplinair
- Recht, economie, politicologie en sociologie (en recent ook psychologie)
Drie redenen waarom B&O onderzoek uniek is
1. Het kenobject is het openbaar bestuur in brede zin
2. Toepassingsgericht onderzoek (niet alleen beter begrijpen waarom maatschappelijke
problemen zich voordoen, ook bedenken hoe het kan worden voorkomen)
3. Body of knowledge is beperkt (weinig eigen theorieën)
2. Het onderzoeksproces
Literatuuronderzoek
- Wat is er al bekend? (Dingen die gebeuren zijn niet in zijn geheel uniek, vaak al
eerder gebeurt en dus al eerder onderzocht)
Concepten en theorie
- Concepten: Labels voor een verschijnsel, vb: bureaucratie, macht, prestaties
- Theorie: een samenhangend stelsel van uitspraken om verschijnselen te beschrijven,
verklaren of te voorspellen (je kunt van een deel de omstandigheden schetsen en
hiermee voorspellen wat en wanneer)
Onderzoeksvraag
- Stuurt het proces van onderzoek (dit weten we allemaal en dit is wat ik eraan ga
toevoegen, onderzoeksvraag maakt dit duidelijk en geeft sturing)
Onderzoeksdesign en casusselectie
- Welke methode (kwantitatief/ kwalitatief)
- Hoeveel waarnemingen en wie? (Naar wie en wat ga je onderzoek doen, en hoeveel
mensen wil je bevragen)
Data verzameling
- Documenten, semi-gestructureerde interviews, observeren Vragenlijsten, experiment
,Data-analyse
- Statistische technieken (kwantitatief)
- Thematische analyse en coderen (kwalitatief)
Presentatie van de resultaten
3. Probleemstelling
Bevat vraagstelling (waarnaar) en doelstelling (waartoe)
1. De doelstelling
- Praktisch vraagstuk
- Fundamenteel kennisprobleem (wetenschappelijk onderzoek, iets in de theorie
vraagt nog nader onderzoek, onderzoek in iets wat die theorie tegenspreekt)
2. Vraagstelling
- Een expliciete uitspraak over wat (en waarover) je als onderzoeker iets uit wilt vinden
- Heeft een? -teken
- Focus (je probeert aan te brengen wat het precies betekend voor de vervolgstappen)
- Beslissingen over literatuur, design en data
Typen onderzoeksvragen
Exploratief/ verkennend
- Als er nog geen of heel weinig kennis over een onderwerp is
Vb: Op welke manier maakt de sociale dienst in de gemeente Utrecht gebruik van
prestatie- indicatoren?
Descriptief/ beschrijvend
- Gaan vaak over kenmerken van het onderzoeks-object
Vb: Welke indicatoren gebruikt de sociale dienst van de gemeente Utrecht om
prestaties te meten?
Verklarend
- Achterhalen welke oorzaken of omstandigheden tot bepaald gedrag of effecten
hebben geleid
Vb: Onder welke voorwaarden leidt het gebruik van prestatie-indicatoren tot betere
prestaties onder het personeel?
Toetsend
- Toetsende vragen zijn gebaseerd op een specifieke theoretische verwachtingen en
zijn vaak met Ja of Nee te beantwoorden
Vb: Leidt het gebruik van prestatie-indicatoren door de gemeente Utrecht tot betere
prestaties van het personeel?
Diagnostisch
- Een diagnostische vraag helpt bij het vinden van knelpunten (richt zich altijd op
problemen of knelpunten)
Vb: Tegen welke organisatorische en financiële problemen lopen gemeentelijke
sociale diensten aan wanneer zij prestatie-indicatoren willen gebruiken?
,Goede onderzoeksvragen zijn
- Expliciet
- Relevant
- Precies
- Logisch en consistent (hoofd-en deelvragen)
4. Inductie en deductie
- Rol van theorie in het onderzoek
- (Set van) veronderstellingen over de werkelijkheid
- Empirische cyclus:
Onderscheid deductief onderzoek en inductief onderzoek
,5. Kwantitatief en kwalitatief
Kwantitatief
- Numeriek: getallen met een betekenis. Jaartal, beoordeling van het vak OBO, op
welke partij heeft u gestemd 1=CDA, 2=PvdA, 3=VVD,...
- Vaak deductief, het testen van verwachtingen in de vorm van hypothesen
- Veelgebruikte technieken: vragenlijst onderzoek, analyse van bestaande (secundaire)
data en experimenten
Kwalitatief
- Woorden of beelden en hun betekenis
Niet numeriek: Uitspraken, tekstfragmenten, foto’s, posters en film Vaker inductief:
het ontwikkelen van nieuwe theorieën
- Veelgebruikte technieken: semigestructureerd interview, open interview,
participatieve observatie, documentanalyse
6. Betrouwbaarheid en validiteit
Dit zijn twee kwaliteitscriteria van wetenschappelijk onderzoek.
Voorbeeld: standaard kilo die werd bewaard om weegschalen af te meten. Als onderzoeker
wil je heel graag meten hoe zwaar deze kilo is. Stel je weegt 10 keer deze kilo om de
werkelijkheid vast te stellen, zou deze 10 keer precies 1000,0000 kilo moeten aangeven. De
resultaten kun je hieronder indelen, waardoor je kan bepalen of het betrouwbaar of valide
(als je precies meet wat het in de werkelijkheid is) is.
Betrouwbaarheid
Consistente meting
- Stabiliteit door de tijd heen (hetzelfde op verschillende momenten meten, komt er
dan ook hetzelfde uit)
, - Interne betrouwbaarheid – meerdere indicatoren om hetzelfde te meten (je
verwacht dat de respondent in hetzelfde moment in tijd hier dezelfde score aan
geeft)
- Meerdere onderzoekers, observatoren/coderen (als verschillende onderzoekers niet
hetzelfde waarnemen is het minder betrouwbaar)
Herhaalbaarheid
Heel goed opschrijven wat je gedaan hebt, welke keuzes je gemaakt hebt
Mogelijkheid tot toetsen van de uitkomsten in replicatieonderzoek
- - Klopt het echt?
- Geldt het ook in andere omstandigheden?
Validiteit
Constructvaliditeit
- Gaat over de definitie van het begrip dat je wilt meten. Zijn de gestelde vragen goed?
Interne validiteit
- Uitspraken over relaties tussen concepten (causaliteit)
Stelt de methode je in staat om de conclusies te trekken die je wilt trekken?
(Wanneer er steeds eenzelfde verklaring is)
Externe validiteit
- De mate waarin dit onderzoek voor andere respondenten, tijden en plaatsen geldig is
(generaliseerbaarheid) (zijn de dingen die je onderzoekt ook van toepassing in andere
contexten, je kijkt naar andere populaties)
Ecologische validiteit
- Spelen deze resultaten daadwerkelijk in het echte leven en niet alleen in een
laboratorium, of bij het invullen van een vragenlijst?
Inferentiele validiteit
- Kun je deze conclusies afleiden op basis van dit onderzoeksdesign?
7. Vijf typen onderzoeksdesign
Een design is een raamwerk om data te verzamelen en te analyseren
Structureert de acties die doorlopen moeten worden
Het experiment
Hypothese:
Bureaucratie zorgt voor minder tevredenheid van burgers met gemeentelijke
dienstverlening
, Klassiek experiment ‘Randomized controlled trial’
- Omstandigheden gelijk gehouden, behalve manipulatie
- Voor-en na meting
- Grote zekerheid over causaliteit
Quasi-experiment
- Niet alle kenmerken van een randomized controlled trial
- Veldexperiment als voorbeeld van quasi-experiment
Cross-sectioneel onderzoek
Cross-sectioneel onderzoek
- Een steekproef van cases of waarnemingen
- Één moment in tijd
- Kwantitatieve data
- Patronen van samenhang
Vb: vragenlijst onderzoek
Hypothese: Bureaucratie zorgt voor minder tevredenheid met gemeentelijke
dienstverlening
Longitudinaal
- Meerdere metingen over tijd -> ‘waves’
- Panel studie = Zelfde groep individuen
- Cohortstudie = Verschillende steekproeven uit zelfde populatie die eigenschap deelt