Filosofie examen 2021
Eindtermen:
4. De kandidaten kunnen de vraag naar het goede leven relateren aan de vraag wat het
betekent dat de mens ‘zich tot zichzelf-in-de-wereld verhoudt’.
Dat de mens ‘zich tot zichzelf-in-de-wereld verhoudt’ betekent dat de mens in staat is om
naar zichzelf te kijken in onze omstandigheden (andere mensen, de natuur, met de dingen,
etc.). Dit houdt dan ook in dat wij in staat zijn om doelen te stellen, beslissingen te nemen en
te reflecteren. Mensen kunnen blij, boos, trots of teleurgesteld zijn over hun
omstandigheden. Mensen verhouden zich dus tot de totaliteit van hun leven en kunnen de
vraag stellen naar het goede leven.
Hierover kunnen zij een beargumenteerd standpunt innemen aan de hand van:
- Socrates’ opvatting dat het niet onderzochte leven niet de moeite van het leven
waard is
Socrates vond dat mensen altijd kritisch moeten kijken naar alles en zo ook naar het leven.
Socrates vond ook dat de filosofie een exclusieve weg is naar een goed en zinvol leven. Wie
niet filosofeerde, kritisch nadacht, had geen zinvol leven. Dat leven was volgens Socrates
ook niet de moeite waard.
- het verschil tussen mensen en dieren volgens Cassirer
Cassirer omschrijft de mens als een animal symbolicum, een symboliserend dier. Dit vond hij
omdat de manieren waarop mensen een uitdrukking geven aan hoe zij zich tot
zichzelf-in-de-wereld verhouden veel verschillende gestalten, symbolische vormen, kan
aannemen. Onder andere religie, kunst, taal, etc. Dit is typisch menselijk
- Nietzsches opvatting van de mens als ‘niet-vastgesteld dier
Nietzsche vindt dat mensen kunnen twijfelen en onzeker zijn. Dit noemt Nietzsche zwak en
niet vastgesteld. Dit geeft mensen onrust en keuzestress. Dieren zijn vastberaden en
handelen op instinct. Mens is twijfelend dier.
5. De kandidaten kunnen de kritiek van Nussbaum weergeven op de opvatting dat het
bruto nationaal product (BNP) als criterium voor het goede leven kan worden
gehanteerd. Daarbij kunnen ze de capabilities approach, uitleggen, toepassen en
beoordelen.
Nussbaum vindt dat het BNP geen goede maatstaf is om te meten hoe ontwikkeld een land
is. Volgens Nussbaum was het nuttiger om iets over de alfabetiseringsgraad,
gezondheidszorg, mensen onder het bestaansminimum, dictatoriale onderdrukking en
vrouwenrechten te weten. Het BNP is puur economisch en is dus niet per definitie ook een
goede maatstaf voor het goede leven.
Nussbaum maakte een lijst van capabilities. Een samenleving was goed wanneer deze de
mensen in staat stelde tot;
- leven
- lichamelijke gezondheid
- lichamelijke integriteit
- zintuiglijke waarneming
- emoties
, - plannen maken
- relaties met andere kunnen en mogen hebben
- andere soorten
- spel
- zeggenschap over eigen omgeving
Tussen samenlevingen en culturen zullen er verschillen zijn in in welke mate deze
capabilities belangrijk zijn. Echter is het volgens Nussbaum niet goed wanneer een
samenleving of cultuur één van deze dingen onderdrukt. De capability approach gaat over
de ruimte om keuzes te maken, hoe mensen hiermee omgaan is aan hen.
Kritiek:
- samenlevingen hebben andere normen en waarden afhankelijk van de cultuur
- er zitten grenzen aan wat er mogelijk is (je kan niet iedereen 100 kilo goud geven als
ze dat willen)
- je kan de capabilities niet aan en uit zetten
- een samenleving kan niet bestaan zonder instituties (school, wetten). Deze kunnen
belemmerend zijn.
6. De kandidaten kunnen Plato’s argumentatie voor de ‘ideale staat’ reconstrueren en
evalueren. Hierbij kunnen zij:
Een ideale staat is volgens plato een staat waar er een oplossing wordt gezocht op het
niveau van samenleving als geheel. De staat moest geregeerd worden door de besten.
Iedereen moest een bijdrage leveren, met oog op het welzijn van de gemeenschap. Een
goed leven is dan een leven waar je je schikt in je plaatst en je voortbestaat. Er is geen
privébezit, familiebanden of handel.
- de kritiek van Plato op de democratie weergeven;
Plato had kritiek op de democratie (vooral die van Athene). Hij vond onder andere dat de
burgers van Athene de aretè waren verloren. Ook zag hij hoe een democratie veranderde in
een ochlocratie (dit is een staat waar de opvattingen van de menigte gevolgd worden). Dit
was volgens Plato onvermijdelijk.
- uitleggen wat bij Plato het verband is tussen de hiërarchische orde in de
samenleving en de drie delen van de menselijke ziel;
Plato vond dat de menselijke ziel uit drie delen bestaat. Het vegetatief verlangend deel (deze
is gesitueerd in onderbuik), het thymotisch-eergevoelig deel (te situeren in borst, dit zijn
verlangens) en het denkend schouwend deel (het hoofd, heeft als het goed is de leiding).
Uitvergroot naar de polis bedenkt Plato een hiërarchische orde. Het vegetatieve deel staat
gelijk aan de boeren en werklieden. Het thymotisch-eergevoelig deel staat gelijk aan de
strijders of wachters en zij die regeren. Het denkend schouwend deel staat gelijk aan de
filosoof-koningen.
- beargumenteren dat Plato’s ‘ideale staat’ zowel als een utopie als een dystopie
kan worden beschouwd en daarbij de kritiek van Popper betrekken.
Het kan als een utopie beschouwd worden, want alles gebeurt als samenleving als geheel.
Iedereen denkt aan elkaar en hoort in een bepaalde stand (waar je in verder kan groeien).
Het is theoretisch dus perfect. Het kan aan de andere kant ook als een dystopie gezien
worden, want de individuele vrijheid heeft geen plaats in deze staat. Karl Popper had ook
kritiek op Plato’s ideale staat. Hij vond dat er geen ruimte voor discussie was, want er werd
,één waarheid gesteld. Ook vond Popper dat een goede samenleving niet moest gaan over
machtsverdeling maar over de inrichting van instituties.
7. De kandidaten kunnen Aristoteles’ argumentatie dat er verschillende goede
staatsvormen zijn, reconstrueren en evalueren. Daarbij kunnen zij:
- uitleggen welke rol de rede (logos), de deugd (aretè) en het handelen (energeia)
als werkelijkheid van de ziel daarin spelen;
Een gelukt mens zijn heeft te maken met de rede (mens is van nature een zooion logon
echon, een dier met rede). Deze rede stelt de mens in staat tot handelen. En alleen wie kun
handelen, kan een gelukt mens en gelukkig zijn. De deugd stelt ons dan weer in staat goed
te handelen. De handeling is dan de werkelijkheid van de ziel op grond van deze deugd.
- beargumenteren dat deugdzaamheid en geluk (opgevat als eudaimonia van het
praktische leven) uitsluitend bereikt kunnen worden binnen de polis
(stadstaat);
Volgens Aristoteles is eudaimonia het hoogste goed waarnaar ieder mens streeft en waarop
iedere politieke gemeenschap op is ingericht. Binnen verschillende stadstaten bestaan dus
wel verschillende opvattingen van geluk. Eudaimonia is volgens Aristoteles ook het gene wat
edele mensen goed achten, hiervoor is dus een polis nodig.
- met voorbeelden uitleggen dat staatsvormen volgens Aristoteles kunnen
ontaarden.
Aristoteles zei dat wanneer machthebbers te veel gericht zijn op eigenbelang, de politieke
orde onder druk komt te staan. Zo verandert een monarchie in een tirannie, een aristocratie
in een oligarchie en een politeia in een democratie. Dit is volgens Aristoteles een slechte
zaak.
8. De kandidaten kunnen de opvatting van Aristoteles over een deugdzaam leven
uitleggen en toepassen. Daarbij kunnen zij met voorbeelden:
- een definitie geven van deugd en deze definitie uitleggen en toepassen;
Aristoteles’ definitie van de deugd: de deugd is een intentionele houding (waarin we ons
handelingen voornemen), die in het midden ligt voor onszelf, en wel een midden zoals dat
redelijk wordt bepaald, dat wil zeggen volgens een redelijkheid waarmee iemand met
praktische wijsheid dat zou doen.
Dit betekent dat de deugd een houding is. Edele houdingen zijn dan een midden tussen
twee uitersten (moed is het midden van lafheid en overmoed).
- uitleggen dat het streven naar geluk (eudaimonia) samenvalt met het goede
voor zichzelf en de gemeenschap;
- het onderscheid tussen dianoëtische en ethische deugden uitleggen;
De dianoëtische deugden horen bij het denkendschouwend deel van de ziel. (zoals
teche=vaardigheid, epistemè=kennis, fronèsis=praktische wijsheid/bedachtzaamheid,
sophia=wijsheid). De ethische deugden horen bij het strevende deel van de ziel, dus het
thymotisch-eergevoelige deel van plato. (zoals moed, kalmte, gematigdheid, vriendelijkheid)
- uitleggen dat de verschillende deugden elkaar vooronderstellen.
Ware deugd bestaat in de verzameling van ethische deugden, samen met de praktische
wijsheid (een dianoëtische deugd), met oog op het goede leven (dit is het leven te midden
van medemensen). Zonder deze combinatie van verschillende deugden zou men ware
, deugd ook niet kunnen bereiken. Rechtvaardigheid noemt Aristoteles de volkomen deugd
waarin ethische en praktische deugden verenigd worden.
Daarnaast kunnen zij uitleggen:
- dat ‘volkomen deugd’ niet is weggelegd voor de massa;
De Griekse deugdethiek is niet bedoelt voor de massa, maar voor de elite. Wie niet over
volkomen deugd beschikt is onder het gezag van iemand die praktisch wijs is.
- wat ‘ware vriendschap met zichzelf’ betekent en een afweging maken in
hoeverre dit voor mensen in de samenleving van toen mogelijk was en nu is.
De volkomen deugd is ook de ware vriendschap met zichzelf waarin de ziel in harmonie is
met zichzelf. Men moet dan niet ten prooi vallen aan tegenstrijdige/destructieve gevoelens
en verlangens.
9. De kandidaten kunnen uitleggen en evalueren welke rol de deugd rechtvaardigheid
bij Aristoteles speelt bij de zelfverwerkelijking van de mens in de polis. Tevens
kunnen zij uitleggen dat volgens Aristoteles het volgen van de wet een vrije handeling
is en kunnen zij een standpunt innemen over de vraag of dit in onze tijd ook relevant
kan zijn.
Je hebt vier kardinale deugden, dit zijn cruciale deugden. (1) prudentia (voorzichtigheid,
verstandigheid, wijsheid), (2) iustitia (rechtvaardigheid, rechtschapenheid), (3) fortitudo
(moed, sterkte) en (4) temperantia (gematigdheid, zelfbeheersing).
Aristoteles vond dat de mens een groepswezen is en niet individueel kon leven. Hij vond de
mens een sociaal en politiek groepswezen. Hij vond dat als je geen vrienden/familie om je
heen had, je niet echt gelukkig kon zijn. Hierbij waren 2 dingen belangrijk. Ten eerste moest
je weten hoe je omging met je groep en wat je sociaal contract met hen was. Ten tweede
had je als burger van de polis bepaalde verplichtingen. De wetten zag Aristoteles als de
rechtvaardigheid. Het was hierdoor dus cruciaal de wetten/regels te volgen in de polis.
Rechtvaardigheid is hierbij de persoonlijke beleving van wat juist én eerlijk is. In een groep
kan rechtvaardigheid verschillen, want wij doen alles om onze groep te beschermen.
De polis bestaat namelijk uit burgers en nobelen. Nobelen zijn mensen die hogerop in de
polis staan. De burgers zijn bereid om te dienen en de nobelen om te beschermen. In ruil
voor de diensten zullen de nobelen rekening houden met de burgers. We hebben elkaar dus
nodig in de polis. Dit is rechtvaardig want je geeft iets waarvoor je iets terugkrijgt. Er is moed
nodig om respect te gunnen, onderdeel van iets zijn of te verzorgen. Zo kan de mens
zichzelf realiseren ofwel verwerkelijken aan de hand van rechtvaardigheid in de polis.
Volgens Aristoteles is het volgen van de wet een vrije handeling als je je realiseert dat het
goed is om je aan de wet te houden. Dan ben je rechtvaardig en vrij tegelijk. Je hebt
hiervoor de deugd van edelheid nodig. Dit betekent dat je vrij kunt handelen in een polis,
maar dat je dit vrije handelen ziet als groepsproject of teamspel. Dit houdt ook in dat je soms
dingen moet doen waar je geen zin in hebt, omdat je weet dat het voor een groter doel is.
10. De kandidaten kunnen aan de hand van de vijf dimensies van het goede leven de
opvattingen van Plato en Aristoteles over het goede leven uitleggen, vergelijken,
toepassen en beoordelen.
1. Relaties met medemensen: Aristoteles vindt dat het samenleven met de medemens
cruciaal is voor het geluk. Het gaat volgens hem om saamhorigheid en verbonden
zijn met een persoon, bijvoorbeeld met gelijken, vrienden of medeburgers.