Introductie:
● Wat is filosofie?
1. Conceptueel onderzoek = filosofen doen betekenis naar de betekenis v. concepten.
Ze maken een onderscheid tussen het manifeste wereldbeeld (= het normale
wereldbeeld) en het empirische (wetenschappelijke) wereldbeeld.
- Gebruikt de vraag: wat bedoel je met bijv. psyche?
2. Conceptuele verheldering = verder kijken dan alleen concepten; je kijkt naar de
wetenschap om concepten bij te stellen (wellicht levert de wetenschap kennis op die
je niet krijgt door alleen conceptueel analyse)
3. Grondslagenonderzoek/geldigheidswetenschap = de kijk op de geldigheid van
concepten. Je staat vaak niet stil bij fundamentele concepten als causaliteit, terwijl je
die wel veel gebruikt.
4. Perspectiefwisseling = op middelbare school is het vak filosofie oa gepresenteerd
als een training in perspectiefwisseling, oog en begrip voor standpunten van de
anderen en als voorwaarde tot maatschappelijk debat
5. Zoektocht naar de waarheid = in het oude Griekenland ging het niet persé om de
waarheid, maar meer om overtuigingskracht. Sofisten: als iets heel overtuigends kon
vertellen, had je vaak veel invloed, ook als het niet waar was wat je zei.
- Socrates verzette zich hiertegen: het moest gaan om de zuivere waarheid
6. Alles hierboven
- Komt neer op een vorm van kritisch denken tegenover eigen vakgebied:
psychologie.
● Algemeen probleem: dualistische intuïties = lichaam & geest als 2 totaal
verschillende dingen zien, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en
functioneren.
- Maar: als je in je geest wat voelt, gebeurt er ook wat in je brein en vaak
andersom ook. Dus the problem of consciousness is nog niet zo makkelijk
● Wat is filosofie niet?
- Geen scepticisme (sceptisch voor de mogelijkheid tot kennis) of relativisme
(waarheid is relatief aan het individu)
,Vraag 1. wat is bewustzijn?
● Door mentale brein status die we hebben, kunnen we niet negeren dat er een
bewustzijn is.
● 3 karakteristieken van de bewustzijn:
1. Bewuste ervaringen: Quale (mv. qualia)/ what-it-is-likeness (Nagel) =
kwalitatieve aspecten van fenomenale ervaringen (= refereren naar hoe iets voelt,
hoe iets voor ons verschijnt, hoe iets wordt ervaren: what-it-is-likeness
- Bijv. proeven van verschillende koffie en de ervaring daarmee
2. Cognitie = intentionaliteit/aboutness = ergens over gaan / propositionele
attitude (PA’s) (houdingen tov. een propositie)
- Bijv. de gedachte over mijn vriend in Amsterdam is over mijn vriend in
Amsterdam OF de intentie dat ik koffie wil bestellen, de gedachte over koffie
bestellen is intentionaliteit
- De intentie is hetzelfde als intentionaliteit, maar dan in een andere attitude.
Bijv. weten, geloven, hopen en willen is met dezelfde intentionaliteit: het gaat
over dat je liefde hebt voor iets
3. Emotie = zowel what-it-is-likeness als aboutness
- Bijv. verliefd zijn is een goed gevoel (what-it-is-likeness), maar je bent wel
verliefd op iemand, dus een gedachte over iemand (aboutness)
● Bewuste ervaringen, cognitie en emoties kunnen los van elkaar werken
- Bijv. oogleden op elkaar persen toont sterretjes (what-it-is-likeness), maar we
denken niet erover: intentionaliteit.
● Iets wordt pas een mentale staat, wanneer het tot het bewustzijn kan worden
geroepen
- Een onbewuste gedachte kan bewust worden, zoals een herinnering
● Het algemene probleem, gegeven de 3 (initiële) mentale categorieën:
- Hoe past bewustzijn in de fysische wereld?
1. Hoe verhouden ervaringen zich tot de (rest van de) fysische wereld, met name tot het
lichaam, met name tot het brein?
2. Hoe verhouden cognitieve toestanden zich tot de (rest van de) fysische wereld, met
name tot het lichaam, met name tot het brein?
3. Hoe verhouden emoties zich tot de (rest van de) fysische wereld, met name tot het
lichaam, met name tot het brein?
- Reduceer de 3 naar 2 problemen:
● Als je weet hoe ervaringen in de wereld passen en hoe cognitieve toestanden in de
wereld passen, weet je dat ook voor emoties
● Mind-body problem = hoe past het bewustzijn in de fysische wereld
- Bestaat uit 2 problemen:
1. Hoe passen qualia in de fysische wereld?
2. Hoe past intentionaliteit in de fysische wereld?
,● Bewustzijn & cognitie: cognitie wordt gebruikt om te refereren naar het deel van de
mentale staat die aboutness hebben. Bewustzijn wordt gebruikt om te refereren naar
de fenomenale staat van de geest. Cognitieve status zijn mentale status die bewust
kunnen worden.
● Aantal benaderingen van de verhouding tussen geest en brein/fysische wereld:
1. Substantiedualisme = de geest bestaat onafhankelijk van het lichaam, van de
fysische wereld
2. Idealisme = de fysische wereld is afhankelijk van de geestelijke wereld
3. Behaviorisme = de geest is eigenlijk gedrag
4. Reductionisme/identiteitstheorie = mentale toestanden zijn hersentoestanden
5. Eliminativisme = de geest bestaat niet
6. Functionalisme = mentale toestanden worden gerealiseerd door hersentoestanden
7. Connectionisme = er zijn netwerken, die werken met input, hidden input en outputs
zoals neuronen.
8. Embodied & Embedded, Extended Mind = de geest is belichaamd, gesitueerd en
uitgebreid, los van brein-centrisme
, Vraag 2. Kan de geest apart functioneren van het brein?
● Separability thesis = de claim dat de geest apart bestaat en functioneert van de
fysische wereld
- Religie + spiritualiteit: de ziel (/bewuste geest) overleeft de dood van het
lichaam
● Inseparability thesis = het idee dat de geest niet apart van het lichaam kan
functioneren
● Sceptici = de filosofen die beweren dat we nooit ergens zeker van kunnen zijn en
dat we onze oordelen altijd zullen moeten uitstellen
- Descartes was het hier deels niet mee eens; hij verlangde naar ware kennis
over de wereld & deels mee eens, want hij twijfelde aan alles dat hij kon
twijfelen
● Kwaadaardig demoon: Descartes zei dat hij een kwaadaardige almachtige demon
kon bedenken: een demon die zo krachtig was dat hij Descartes kon laten denken
dat hij een lichaam had of dat er een fysieke wereld was.
- Sceptici krijgen meer populariteit
- Het enige wat Descartes met zekerheid kon zeggen was: “Alleen het feit dat
niets zeker is.”
● Descartes’ 1e methode van radicale twijfel
= om te zien of er iets was waar hij niet aan kon twijfelen
- Demoon kan hem niet laten twijfelen aan zijn bestaan: cogito ergo sum.
- Het enige wat hij met zekerheid wist, was dat hij een denkend ding was.
● Descartes’ 2e methode van helder & duidelijk inzicht
= die beweringen die hij duidelijk waarneemt, moeten waar zijn
- De Cogito is geen argument, maar een inzicht
- Omdat hij imperfect is voor als oorzaak te zijn voor het idee van God, moet
het perfecte ding God zijn: hij zit duidelijk dat God moet bestaan. God zal
hem ook niet bedriegen, want voor bedrog is imperfectie
- Aangezien God niet bedriegt, moeten de ideeën van Descartes over zijn
lichaam en de rest van de fysieke wereld eigenlijk afkomstig zijn van die
stoffelijke dingen zelf, en daarom moeten ze ook bestaan.
- Dus: hij neemt God waar als duidelijk, dus dat is waar. De oorzaak is
perfectie, dat is niet hijzelf, maar God. God zou hem kunnen bedriegen en dat
doet hij niet, en dus zou heeft hij een geest van God. Zijn lichaam moet
afkomstig zijn van stoffige dingen en dat het is het, dus moet het bestaan.
● Substantie-dualisme
- Substantie = wat op zichzelf kan bestaan
- Res cogitans = denkend iets (niet plek in de ruimte)
- Res extensa = uitbreidend iets, 3D, een plek in de ruimte
- Er kan maar 1 fysisch object op een bepaalde plek in de ruimte op een
bepaalde tijd zijn.