2.3 J URIST IN CONTROL
AMTENBRINK & VEDDER, RECHT VAN DE EUROPESE UNIE, BOOM JURIDISCH, 2017
(ZESDE DRUK)
E UROPEESRECHT WEEK 1 T/M WEEK 7
A.J.E. Nolmans
,EUROPEESRECHT WG 1 NOLMANS, AJE
ONDERWERP: HET VRIJE VERKEER VAN GOEDEREN
INLEIDING: VERBOD VAN DISCRIMINATIE EN BELEMMERINGEN
DE REIKWIJDTE VAN DE BEPALINGEN INZAKE HET VRIJE VERKEER
HET VRIJE VERKEER VAN GOEDEREN: TARIFAIRE EN NON-TARIFAIRE
BELEMMERINGEN
SAMENVATTING
LITERATUUR H7 (T/M PAR. 3.5) VAN BOEK: RECHT VAN DE EUROPESE UNIE.
INLEIDING: VERBOD VAN DISCRIMINATIE EN BELEMMERINGEN
Het werkingsverdrag bevat in art. 34 t/m art. 37 en art. 45 t/m art. 66 een aantal bepalingen die
beperkingen van het vrije verkeer verbieden. Deze beschermen de vier fundamentele vrijheden:
Vrij verkeer van goederen;
Vrij verkeer van (natuurlijke en rechts) personen;
Vrij verkeer van diensten;
Vrij verkeer van kapitaal.
Eén van de doelstellingen van de EU is het tot stand brengen van een interne markt (art. 3 lid 3 VEU):
een ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal
gewaarborgd is volgens de bepalingen van het EU-Werkingsverdrag. Het verbod van discriminatie, oftewel
ongelijke behandeling, op grond van oorsprong of nationaliteit staat centraal.
Openlijke discriminatie (of directe of rechtstreekse discriminatie) botst tegen het wezen van de interne
markt en is daarom vrijwel altijd verboden. Het bestaan van openlijke discriminatie kan aan de hand van
een juridische analyse van de desbetreffende maatregel worden vastgesteld. Openlijke discriminatie wordt
uit een gezet in twee maatregelen:
Differentiatie in de maatregel (= maatregel met onderscheid): wanneer een maatregel een
uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen binnenlandse producten en ingevoerde producten of tussen
binnenlandse werknemers en werknemers uit de andere lidstaten.
Geen differentiatie in de maatregel (=maatregel zonder onderscheid): daarnaast kan het
voorkomen dat bepaalde maatregelen, ondanks dat deze niet uitdrukkelijk en met zoveel woorden een
onderscheid maken tussen binnenlandse en ingevoerde producten of personen, toch ingevoerde
producten of personen benadelen, dit wordt ook wel geen differentiatie in de maatregel (=maatregel
zonder onderscheid) genoemd.
BV: een taaleis die wordt gesteld aan alle werknemers. Deze houdt geen openlijke discriminatie in
(de taaleis is immers van toepassing ongeacht de nationaliteit van de werknemer), maar kan wel
leiden tot verkapte discriminatie. Zo zal de eis dat men bijvoorbeeld de Nederlandse taal machtig
moet zijn, meer negatieve gevolgen hebben voor de werknemers uit andere lidstaten dan voor
Nederlandse werknemers.
Een maatregel die meer of andere effecten heeft voor buitenlandse producten of personen dan voor
binnenlandse producten of personen zonder dat er sprake is van openlijke discriminatie, kan leiden tot
belemmering van het vrije verkeer. Dergelijk belemmeringen zijn verboden, tenzij ze objectief kunnen
worden gerechtvaardigd.
DE REIKWIJDTE VAN DE BEPALINGEN INZAKE HET VRIJE VERKEER
De vrijverkeersbepalingen zijn in principe alleen van toepassing op het vrije verkeer van goederen,
personen, diensten en kapitaal tussen de lidstaten. De toepasselijkheid van de verdragsbepalingen inzake
het vrije verkeer vereist dus een grensoverschrijdend element.
Grensoverschrijdend element: daarvan is sprake indien het goed, een persoon, de dienst of het
kapitaal de grens overgaat tussen twee lidstaten.
Geen grensoverschrijdend element: wordt gesproken van een ‘volledig interne situatie’. Voor de
theorie van de ‘volledige interne situatie’ kan een tweetal redenen worden aangevoerd:
1. Het Hof heeft willen voorkomen dat het moet oordelen over de verenigbaarheid van (bijna) alle
nationale regels die betrekking hebben op goederen, personen, diensten en kapitaal. De werklast
van het Hof zou bij uitzondering toenemen.
2. De verklaring is terug te voeren op de beperkte soevereiniteitsoverdracht. In dit verband wordt
gesteld dat de lidstaten hun soevereiniteit alleen hebben overgedragen aan de Unie (en dus
onderworpen zijn aan, de vrijverkeersbepalingen) voor zover de handel tussen de lidstaten in het
geding is.
,§ 7.2.1 U-bochten, omgekeerde discriminatie en misbruik van Unierecht
U-bochten
Bij een U-bocht wordt van het vrije verkeer gebruikgemaakt enkel en alleen om het Unierecht van
toepassing te laten zijn en het nationale recht te omzeilen.
BV: (geen verplichte jurisprudentie Zaak 229/83, Leclerc, r.o. 26 en 27).
Het Hof overwoog dat de export van boeken in Frankrijk waren uitgegeven, naar een andere
lidstaat, waarna deze boeken weer naar Frankrijk zouden worden geïmporteerd, valt onder het
vrije verkeer van goederen tenzij: ‘uit objectieve omstandigheden zou blijken dat de betrokken
boeken enkel zijn uitgevoerd met het doel ze opnieuw in te voeren teneinde een wettelijke regeling
als de onderhavige te ontduiken’. In dat geval moet de lidstaat tegen wie een beroep wordt gedaan
op het Unierecht aantonen dat de U-bocht is gemaakt met als doel het omzeilen van de nationale
regels.
Omgekeerde discriminatie
U-bochtconstructies worden vaak ingegeven door het bestaan van omgekeerde discriminatie.
Omgekeerde discriminatie: indien een lidstaat de eigen onderdanen strenger behandelt dan onderdanen
van andere lidstaten.
BV: (geen verplichte jurisprudentie Zaak 98/86, Mathot, r.o. 8.).
De Belg Arthur Mathot verkocht door hem in België gemaakte boter zonder op de verpakking te
vermelden dat hij de producent was. Dit was in strijd met een Belgische wet, die alleen van in
België bereide boter eiste dat de naam en het adres van de producent op de verpakking wordt
vermeld. Voor buitenlandse boter bestond deze verplichting niet. De Belgische regel pakte dus
negatiever uit voor Belgische producenten en was daarmee omgekeerd discriminerend.
Het Hof kwam tot de conclusie dat de bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen niet van
toepassing waren. Volgens het Hof vallen dergelijke discriminaties dus niet onder het Unierecht en
moeten aldus ‘in het kader van het interne rechtsstelsel van die staat worden opgelost’.
Misbruik van het Unierecht
Nauw verbonden met de leerstukken van de volledige interne situatie en de U-bocht is de theorie
betreffende misbruik van het Unirecht en de procedurele pendant daarvan in de prejudiciële procedure, de
hypothetische prejudiciële vraag.
BV: (geen verplichte jurisprudentie Zaak C-448/98, Guimont, r.o. 18.).
Jean-Pierre Guimont werd veroordeeld wegens het verkopen van kaas als Emmenthaler, terwijl
deze volgens de Franse wet geen Emmenthaler mocht heten, aangezien deze geen kortst had.
Jean-Pierre ging in beroep en voerde daar aan dat de Franse wet in strijd met het vrije verkeer van
goederen was, waarop de Franse rechter een prejudiciële vraag stelde.
Voor het Hof voerde de Franse regering aan dat er sprake was van een ‘volledig interne situatie’,
aangezien het ging om een Fransman die zijn kaas produceerde op Frans grondgebied. Het Hof
legde vervolgens het verband met het leerstuk van de hypothetische vraag, zodat de vraag werd of
de uitlegging van de bepaling betreffende het vrije verkeer van goederen noodzakelijk was voor de
nationale rechter om het geschil te beslechten. Van een hypothetische vraag was volgens het Hof
geen sprake, indien ‘zijn nationaal recht in een procedure als de onderhavige voorschrijft, dat een
nationale producent dezelfde rechten toekomen als een producten uit een andere lidstaat in
dezelfde situatie krachtens het gemeenschapsrecht bezit’. Met andere woorden, als een nationale
rechter omgekeerde discriminatie verbiedt, kan het dus nuttig zijn om uit te leggen hoe het vrije
verkeer van goederen zich verhoudt tot regeling inzake Emmenthaler. De uitspraak van het Hof is
niet meer dan een uitvloeisel van de prejudiciële procedure in combinatie met een nationaal verbod
op omgekeerde discriminatie.
Een ‘volledige interne situatie’ kan alleen Unierechtelijk worden bestreden door middel van harmonisatie of
op grond van een nationaalrechtelijk beginsel van gelijkheid of non-discriminatie.
§ 7.2.2 Het vereiste van een voldoende causaal verband tussen de maatregel en de belemmering
De rechtspraak van het Hof heeft de verboden van beperkingen van het vrije verkeer ruim uitgelegd. Dit
heeft neveneffect gehad dat regels van de lidstaten die een mogelijk effect zouden kunnen hebben op het
vrije verkeer, werden aangevochten. Dit betekent dat een maatregel niet als doel moet hebben om
goederen uit andere lidstaten tegen te houden of anders te behandelen.
Alleen tussen een maatregel en de effecten op het vrije verkeer een voldoende causaal verband bestaat, is
de maatregel dus onderworpen aan de vrijverkeersregels. Met andere woorden: om binnen de
werkingssfeer van het Werkingsverdrag te vallen, moet de nationale matregel wel een
handelsbelemmering tot gevolg kunnen hebben.
, HET VRIJE VERKEER VAN GOEDEREN: TARIFAIRE EN NON-TARIFAIRE
BELEMMERINGEN (art. 28 t/m 37 VWEU en 110 VWEU).
Vier vrijheden sluiten elkaar uit: kunnen wel meerdere vrijheden in een casus van toepassing zijn
Lex specialis (‘bijzondere wet’) gaat voor lex generalis (‘algemene wet’): vormen van wetgeving (zoals
verordeningen, richtlijnen e.d.) die een specifieke uitwerking vormen van verdragsartikelen hebben
voorrang op het verdrag
Dus: wanneer een dienst onder de Dienstenrichtlijn valt mag deze enkel aan de Dienstenrichtlijn
worden getoetst en niet aan de artikelen uit het VWEU. De Dienstenrichtlijn heeft dan voorrang op
het VWEU. Zelfde geldt voor de Burgerschapsrichtlijn.
Het vrije verkeer van goederen: goederen worden bij het overschrijden van de binnengrenzen van de EU
niet meer aan controles onderworpen en de EU vormt één enkel grondgebied.
Goederen: in ieder geval stoffelijke voorwerpen. Ook voorwerpen met een negatieve waarde (bijvoorbeeld
afval, waarvoor de verkoper in de regel zal moeten betalen om er vanaf te komen) of die juist van
onschatbare waarde zijn (kunst) vallen onder het begrip goederen.
§ 7.3.1 Tarifaire belemmeringen: heffingen van gelijke werking
Art. 30 VWEU: ‘In- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten
verboden. Zulks geldt eveneens voor douanerechten van fiscale aard’. Heeft betrekking op maatregelen
met onderscheid.
In en uitvoerrechten of douanerechten: ‘Een belasting op goederen die wordt opgelegd omdat zij de
grens overgaan’.
Heffing van gelijke werking (HGW): ‘Elke eenzijdig opgelegde geldelijke last, ongeacht benaming of
structuur ervan, die wegens grensoverschrijding op goederen wordt geheven en geen douanerecht is’.
In de rechtspraak zijn op het begrip heffing van gelijke werking echter twee uitzonderingen gecreëerd.
1. Een eerste uitzondering het arrest Bauhaus (niet verplicht) stelde het Hof vast dat heffingen die
een vergoeding inhouden van de kosten die worden gemaakt op grond van een maatregel van
Unierecht, geen heffing van gelijke werking inhouden. Het Hof maakt duidelijk dat het moet gaan
om een uniforme toepassing van een regel van Unierecht terwijl de vergoeding alleen maar
kostendekkend mag zijn.
2. Een tweede uitzondering het arrest Commissie tegen Luxemburg (niet verplicht) bestaat voor
vergoedingen voor diensten die daadwerkelijk zijn geleverd aan handelaars. Zodra de diensten niet
vrijwillig zijn afgenomen, maar bij voorkeur verplicht zijn door de lidstaten, zal de gevraagde
vergoeding een heffing van gelijke werking opleveren.
§ 7.3.2 Tarifaire belemmeringen: binnenlandse belastingen
Tarifaire belemmeringen: Hebben betrekking op financiële lasten en heffingen opgelegd aan goederen.
Art. 110 VWEU: ‘De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks,
geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op
gelijksoortige nationale producten worden geheven’.
‘Bovendien heffen de lidstaten op de producten van de overige lidstaten geen zodanige binnenlandse
belastingen, dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd’. Heeft betrekking op
maatregel zonder onderscheid.
! Vaak producten in plaats van goederen.
Binnenlandse belasting: heffingen die deel uitmaken van een stelsel van binnenlandse belastingen
(indirecte belastingen).
BV: BTW, accijns.
‘Een heffing, zelfs al vindt deze plaats aan de grens of ter gelegenheid van een grensoverschrijding, valt
niet langer onder art. 30 VWEU als deze deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse
belastingen’.
Belangrijk want: binnenlandse belastingen (art. 110 VWEU) mogen niet discrimineren, terwijl een heffing
van gelijke werking (art. 30 VWEU) altijd is verboden en kan niet worden gerechtvaardigd!’ Art. 30 VWEU
en art. 110 VWEU sluiten elkaar uit!