Financial Accounting M6
Hoofdstuk 12 Instandhoudingsdoelstellingen en waarderingsgrondslagen
Hoofdstuk 13 Historischekostenstelsel
Hoofdstuk 14 Vervangingswaardestelsel
Hoofdstuk 16 Kapitaalbelang
Hoofdstuk 17 Consolidatie
Hoofdstuk 18 Vreemd valuta
Hoofdstuk 19 Winstbelasting
Bibliografie
Dekker, Epe, & Rijswijk, 2013: , (Dekker, Epe, & Rijswijk, 2013),
1
,Hoofdstuk 12 Instandhoudingsdoelstellingen en waarderingsgrondslagen
Instandhoudingsdoelstelling
Nominalistische winstopvatting De onderneming is weer in dezelfde positie, als de in
geld gemeten beginsituatie hersteld is. Bij de
winstbepaling wordt geen rekening gehouden met de
gevolgen van prijswijzigingen van de voorraad
productiemiddelen.
Substantialistische winstopvatting De onderneming moet in hoeveelheid
productiemiddelen gemeten weer in de beginsituatie
zijn, alvorens er sprake is van winst. Bij het
substantialisme is niet ieder overschot boven het begin
eigen vermogen winst; een gedeelte van dat overschot
is gebonden aan de onderneming om vervanging van
het complex van de materiële activa tegen gestegen
prijzen te waarborgen. Rekent het voorraadresultaat
niet tot de winst, omdat ze aan de onderneming
gebonden zijn. Het substantialisme rekent slechts
gelijktijdige verschillen tussen in- en verkoopprijzen tot
de winst.
Koopkrachthandhaving eigen vermogen Uitgangspunt van de eigenaren van de
onderneming. Er is sprake van winst, indien de
koopkracht van het door de eigenaren in de
onderneming geïnvesteerd vermogen is
toegenomen, zodat hiermee aan het eind van de
periode meer geconsumeerd zou kunnen worden
dan aan het begin van de periode. Als maatstaaf
hiervoor zou een algemeen prijsindexcijfer
genomen kunnen worden, dat de
prijsontwikkeling van een pakket goederen en
diensten weergeeft.
Winst Het bedrag dat aan het einde van een periode uit de onderneming kan
worden onttrokken, zodanig dat die onderneming daarna weer in dezelfde
positie is als aan het begin van de periode.
Voorraadresultaat (holding-gain) Het verschil tussen de nominalistische en
substantialistische winst, het bedrag waarmee de
inkoopprijs is gestegen tussen het moment van inkoop
en dat van verkoop.
Financiële vermogensinstandhouding Kan worden gemeten, hetzij in nominale
geldeenheden, hetzij in eenheden constante
koopkracht; hieronder vallen het nominalisme en
de handhaving van de koopkracht van het eigen
vermogen.
Fysieke vermogensinstandhouding Heeft betrekking op de productiecapaciteit van
de onderneming en komt overeen met het
substantialisme.
2
,Waarderingsgrondslagen
- Historische kostprijs: de werkelijk betaalde inkoopprijs.
- Vervangingswaarde: de op balansdatum actuele inkoopprijs.
- Voor inflatie gecorrigeerde historische kostprijs: de werkelijk betaalde inkoopprijs,
vermenigvuldigd met een factor die de stijging van het algemene prijspeil weergeeft.
- Reële waarde: de geschatte verkoopprijs.
3
, Hoofdstuk 13 Historischekostenstelsel
Historischekostenstelsel
Het historischekostenstelsel baseert zich op werkelijk betaalde prijzen en is als zodanig vrij van
schattingen. De waardering van duurzame productiemiddelen geschiedt tegen de oorspronkelijk
betaalde prijs verminderd met de reeds gedane afschrijvingen, die gebaseerd zijn op de
oorspronkelijke aanschafprijs. Eventuele stijgingen van actuele inkoopprijzen worden niet via hogere
afschrijvingen in mindering op de winst gebracht; het resultaat wordt dan ook op nominalistische
wijze berekend.
Fifo (fist in first out)
Bij de fifo-methode geldt de boekhoudkundige veronderstelling dat de eerst ingekochte goederen
ook weer het eerst worden verkocht. De gerealiseerde voorraadresultaten (schijnwinsten) worden
tot de winst gerekend; er is dan ook sprake van een nominalistische winstbepaling.
Gemiddelde inkoopprijs
Bij de gemiddelde-inkoopprijsmethode wordt als basis voor de waardering en winstbepaling het
gewogen gemiddelde van de inkoopprijzen van de voorraad genomen. Deze wordt dus na iedere
inkoop aangepast. De voorraadresultaten worden daarmee nog grotendeels tot de winst gerekend:
de winstberekening is daarom als overwegend nominalistisch te beschouwen.
Individueel-lifo
Bij individueel-lifo wordt per transactie bekeken welke voorraad op het moment van verkopen het
meest recent is ingekocht; deze voorraad wordt dan geacht te zijn verkocht. Individueel-lifo heeft
een tamelijk substantialistische werking. De mate waarin dat het geval is, hangt af van de timing van
de in- en verkopen. Wanneer bij stijgend prijsniveau bij verkoop geput kan worden uit recente
inkopen, zal de werking sterk substantialistische zijn: de kostprijs van de verkopen benadert dan
immers de inkoopprijs op het moment van verkoop. Indien tegenover de verkopen weinig of geen
recente inkopen staan, wordt geput uit de oude inkopen met lagere inkoopprijzen; de
winstberekening heeft dan een meer nominalistische werking. Als de in- en verkopen redelijk met
elkaar in de pas lopen, zal het systeem overwegend substantialistisch werken. Men dient echter te
bedenken dat die werking alleen betrekking heeft op de voorraad; we spreken daarom van partieel
substantialisme (wel voor de voorraden, niet ten aanzien van duurzame productiemiddelen).
Collectief-lifo
Bij collectief-lifo wordt aangenomen dat de laatste in de betreffende periode ingekochte voorraad in
die periode zijn verkocht, ongeacht de volgorde van in- en verkopen. Het zal duidelijk zijn dat de
volgorde van het collectief-lifo ‘fysiek’ onmogelijk is: in de verkopen worden voorraden opgenomen
die pas later ingekocht worden. Collectief-lifo is overigens niet zozeer bedoeld om winsten per
transactie te bepalen, maar als periodewinstbepalingssysteem: de kostprijs wordt dan in totaliteit
voor een bepaalde periode bepaald door deze af te leiden uit het verband tussen beginvoorraad,
inkopen en eindvoorraad. Indien de eindvoorraad groter is dan de beginvoorraad, ontstaan er lifo-
schijven, bestaand uit de beginvoorraad en oudste inkopen van de desbetreffende periode. Indien
per einde van een volgende verslagperiode de eindvoorraad kleiner is dan de beginvoorraad, worden
de schijven weer afgebouwd. Het collectief-lifo werkt sterk substantialistisch: voor zover de
eindvoorraad niet groter is dan de beginvoorraad, wordt deze gewaardeerd tegen dezelfde prijs als
de beginvoorraad; alle prijsstijgingen hiervan worden op deze wijze buiten de voorraadwaardering
en daarmee buiten de winst gehouden. De substantialistische werking is het sterkst wanneer de
eindvoorraad steeds gelijk is aan de beginvoorraad. Indien echter de voorraad aan het eind van de
verslagperiode is uitgeput, gaat de substantialistische werking verloren en is er juist sprake van een
nominalistische werking. Overigens heeft collectief-lifo alleen betrekking op voorraden en niet op
duurzame productiemiddelen: het is eveneens partieel substantialistisch.
4