SAMENVATTING HOORCOLLEGES
HCO Inleiding in de Algemene Myologie
Glad spierweefsel > wordt niet actief aangestuurd,
onvermoeibaar, langzaam (bijv. wand maagdarmkanaal)
Hartspierweefsel > lijkt sterk op glad spierweefsel, alleen
vorm van de spiercel is anders, best snel en sterk, wordt niet
snel moe
Skeletspierweefsel > willekeurig, vast aan botten en
bindweefsel, raakt snel vermoeid, snel (=dwars gestreept
spierweefsel)
Opbouw skeletspier
Spier > spierbundel > spiervezel > myofibril > miofilamenten
Om de spier zit een epimysium (houdt de spier bij elkaar).
Skeletspieren zijn er in verschillende vormen
- spoelvormig - de eenvoudigste vorm waarbij de spier een origo, een insertie en een spoelvormige
spierbuik heeft; voorbeeld: musculus sartorius (de kleermakerspier)
- meerkoppig - waarbij een spier meer origo's en/of inserties heeft; voorbeeld: musculus biceps brachii
- meerbuikig - waarbij een spier meerdere spierbuiken heeft tussen origo en insertie;
voorbeeld: musculus rectus abdominis (de rechte buikspier)
- waaiervormig - waarbij de origo veel breder is dan de insertie of andersom; voorbeeld: musculus
pectoralis major (de grote borstspier)
Spiereigenschappen
- mono-articulair: over 1 gewricht, zoals diepe kuitspier (soleus)
- bi-articulair: bijv. rectus femoris, vast aan heupbeen en eindigt op onderbeen
- poly-articulair: bij vingers & tenen, spieren van onderarm tot aan vingergewrichten
Hefhoogte = de mate waarin een spier kan verkorten
Spiercontracties
- Isometrisch/statisch: spier levert kracht, maar geen beweging, blijft in dezelfde positie onder spanning.
- Concentrisch: verkort de spier, je wint van kracht buitenaf
- Excentrisch: verlengt de spier, maar spier probeert wel korter te worden.
Spier in functie
- Agonist: spier die primair verantwoordelijk is voor de beweging
- Antagonist: spier die verantwoordelijk is voor uitvoeren vd tegenovergestelde beweging
- Synergist: spier die meewerkt bij de beweging
- Neutraliserende spier: spier die ongewenste bijwerkingen van agonisten en synergisten verhindert.
- Stabiliserende spier: fixeren van origo of insertie van een (andere) spier
1. .... uitleggen wat de functionele verschillen zijn tussen de drie soorten spierweefsel (glad, hart,
skeletspierweefsel).
2. .... de algemene indeling van spieren naar vorm en vezelverloop (spier-architectuur) beschrijven en kan
uitleggen wat daarvan de functionele consequenties zijn wat betreft fysiologische doorsnede, hefhoogte en
het moment dat de spier kan leveren.
3. .... uitleggen wat het (functionele) onderscheid is tussen een agonist, een synergist, een neutraliserende
spier, een stabiliserende spier en een antagonist
4. .... de drie verschillende contractievormen (concentrisch, isometrisch, excentrisch) uitleggen.
, HO1. Inleiding anatomie
Skelet = osteologie
Gewrichten = syndesmologie
Bewegingen = kinesiologie
HBA = Houdings-of bewegingsapparaat
Syndesmologie drie manieren:
- Naar de aard van de verbinding
- Naar het aantal botten binnen het gewrichtskapsel
- Naar de vorm van botuiteinden
Naar de aard van de verbinding:
1. Botverbinding = junctura ossea
- Bij volwassenen verbeend, geen beweeglijkheid, uitsluitend voor stevigheid.
Bijv. vergroeiing van drie heupbeenderen tot één bekkenhelft.
2. Bindweefselverbinding = junctura fibrosa
SYNDESMOSIS:
- Band-verbinding tussen botten
- Geringe beweeglijkheid
- Elastische aanpassing aan belasting
Bijv. bindweefselschot tussen tibia en fibula
SUTURA:
- Zeer smalle spleten met bindweefsel gevuld.
Bijv. schedelnaden bij een volwassene (kenmerk: zeer smalle spleten met bindweefsel gevuld)
3. Kraakbeenverbinding = junctura cartilaginea
SYNCHONDROSIS:
- Verbinding tussen de (onderste) ribben onderling en de (bovenste) ribben met sternum. (kenmerk:
hyalien kraakbeen).
SYMPHYSIS:
- De symphysis pubica (=schaambeenvoeg) (kenmerk: vezelig kraakbeen)
4. Vloeistof = junctura synovialis (ook wel articulatio genoemd, = “echte gewrichten” zoals
knie/heup/enkel). Kenmerken:
CARTILAGO ARTICULARIS (=kraakbeen op gewrichtensuiteinden)
CAPSULA ARTICULARIS (=gewrichtskapsel)
CAVUM ARTICULARE (=gewrichtsspleet)
KOP/KOM
SYNOVIA (=gewrichtsvocht)
Bijv. articulatio genus (=knie)
Indeling naar het aantal botten binnen het kapsel
1. Articulatio simplex = enkelvoudig gewricht (2 botstukken komen samen, bijv je vinger en articulatio
coxae.
2. Articulatio composita = samengesteld gewricht (meer dan 2 botten komen samen, bijv. elleboog
(articulatio cubiti).
3. Articulatio duplex = bicondylair gewricht (2 botstukken op meer dan 1 plaats met elkaar verbonden,
bijv. ulna & radius (zijn bij zowel elleboog en pols met elkaar verbonden)
4. Articulatio complexa = gewricht waarin disci (=schijf) of menisci (=kraakbeenring in knie) voorkomen
(=knie/genus)
Indeling naar vorm van de botten
1. Articulatio sphaeroidea = bolvorming gewricht
> kan alle kanten op (kogel)
2. Articulatio cylindrica = cylindergewricht
- ginglymus = scharniergewricht (elleboog)
- art. trochoidea = draaien/rollen (radius & ulna)
3. Articulatio sellaris = zadelgewricht
> kan 2 kanten op bewegen, maar niet draaien (duim)
4. Articulatio ellipsoidea = ellipsvormig gewricht
5. Articulatio plana = vlak gewricht
> nauwelijks te bewegen
, HCO2 Spieropbouw en spieractiviteit
Spierfysiologie = werking vd spier
Bouw van skeletspier
- motorisch neuron (= zenuwvezel) activeert de skeletspier
Spiervezel:
- Sarcolemma (=spiervezelmembraan) (eromheen)
- Celkern
- Mitochondriën (kleine stipjes, zorgt voor energievoorziening ATP)
- Myofibrillen (draadvormige structuur)
- Sarcotubulair systeem (buisjes)
Spiervezel binnenin:
- Myofibril, daarin: myofilamenten, opgebouwd uit eiwitten
- Myofilamenten: actine (dun) en myosine (dik)
Calcium zorgt ervoor dat er bindingsplaatsen vrij komen
voor de myosinekoppen.
Een sarcomeer is de kleinste functionele eenheid in een
spier en zorgt uiteindelijk ervoor dat een spier samen kan
trekken. Een sarcomeer is opgebouwd uit dunne
actinefilamenten en dikke myosinefilamenten, die zo
gerangschikt zijn dat ze in elkaar kunnen schuiven als
de sarcomeer verkort.
Een spiervezel kan dikker worden door toename aan
myofibrillen.
Het sarcotubulaire systeem
- zorgt ervoor dat de prikkel van de zenuwvezel op die spiervezelmembraan gekomen is en naar binnen
gaat in de spiervezel
- het sarcotubulair systeem is een geheel van buisjes en kanaaltjes in de spiercel;
1. er zijn dwarse (transversale) buisjes (tubuli) die loodrecht op de celmembraan gelegen zijn, en tot
diep in de cel doordringen: langs deze kanaaltjes wordt de prikkel (elektrisch: actiepotentiaal) voortgeleid
tot in de diepte van de cel, waar het contractiel apparaat gelegen is (myofilamenten) = prikkengeleiding.
2. sarcoplasmatisch reticulum = buisjes die in de lengterichting van de cel verlopen (longitudinaal
systeem): deze vormen een gesloten systeem, die buisjes eindigen op een verbreding, een soort
blaasje, "laterale cisterna" genoemd, en deze cisterna bevat Calcium ionen, die vrij komen wanneer de
(elektrische) prikkel op deze plaats toekomt. Het vrijkomen van dit calcium in de spiercel is noodzakelijk
om de interactie (brugvorming) tussen actine en myosine (waarbij die filamenten in elkaar glijden) in
gang te brengen.
Spiercontractiemechanise
- 1. Excitatie: prikkeling sarcolemma door zenuwvezel, voorgeleiding prikkel langs membraan van T-
tubuli.
- 2. Latentietijd: vrijkomen van ca2-ionen uit sarcoplasmatisch reticulum – diffusie van ca2-ionen naar
myofilamenten. Binding van ca2 aan moleculen op het actine-filament – deblokkeren bindingsplaatsen.
- 3. Contractie: myosine kop vormt brug met actine ‘cross bridge’ en buigt, actine glijdt stukje naar
binnen. ATP nodig, energie komt vrij.
- 4. Relaxatie: ATP naar myosine voor loskoppelen, ca2-ionen weer naar sarcaplasmatisch reticulum,
geen bindingsplaatsen meer voor myosine vrij. ATP nodig voor opname ca2 in sarcaplasmatisch
reticulum.
- Verschillende spiervezels (verschil in aanleg maar ook door training)
- Snelle spiervezels (wit): snelheid, kracht leveren, langdurig actief, veel myofibrillen
- Langzame spiervezels (rood, veel doorbloeding): uithoudingsvermogen, veel mitochondriën
Enkelvoudige contractie
Zenuwvezel activeert spiervezel. 1 prikkel > contractie die kort duurt, ontspant daarna weer
Meervoudige contractie
Contractiekracht bij toenemende prikkelfrequentie. Summatie, effect wordt opgeteld, gevolg:
aanhoudende contractie, meer kracht
Bij een tetanische samentrekking (contractie) zet de volgende impuls de spiervezel aan tot
een contractie voordat deze volledig is ontspannen na een vorige actie. Het effect van een tetanische
contractie is een krachtiger contractie.