Kenmerkende Aspecten VWO Geschiedenis Tijdvak 3
1. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
Net zoals bij het Jodendom en het Christendom is er over de Islam weinig wetenschappelijks
bekent. Er wordt aangenomen dat de Islam werd gesticht door Mohammed, de profeet van
de moslims. Hij zou in zijn leven bezocht zijn door de engel Gabriel, die hem verzen van
Allah doorgaf. Na Mohammeds’ dood werden de verzen opgeschreven in de Koran. Zoals
Christenen de taak hadden om iedereen te bekeren, hadden moslims de jihad, het streven
naar uitbreiding van de Islam. Mohammed was niet alleen een profeet, maar ook een
politieke leider die veel macht had in zijn rijk. Na zijn dood moest er een nieuwe leider
worden gekozen, die de titel van kalief (opvolger) kreeg. De Islam breidde zich uit op een
razend tempo, totdat ze in 650 stilvielen omdat ze onderling oorlog voerden. Na de moord
op Mohammeds’ neef en schoonzoon Ali kwamen de Omayyaden aan de macht. Zij stichtten
een dynastie waarbij de titel van kalief overgebracht werd van vader op zoon. De sjiieten
(letterlijk: volgelingen van Ali) kwamen hiertegen in opstand. De soennieten, een andere
groep binnen de Islam, waren het echter met de Omayyaden eens.
De uitbreiding van de Islam ging door, en de moslims bereikte zelfs Frankrijk en Spanje. In
Spanje werden de moslims Moren genoemd. Ze kregen er nooit de meerderheid, maar bij de
Turken was de Islam wel populair. De Turken drongen daar het Romeinse rijk binnen, en
brachten een eind aan het Romeinse rijk. De moslims hielden zich vaak redelijk rustig, en
lieten de andere geloven toe zolang ze niet Mohammed beledigde.
2. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door
een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
Na de ondergang van het Romeinse rijk waren in veel West-Europese veel ruïnes over, en de
bevolking slonk. De bevolking werd bijna geheel weer agrarisch. De plattenlandgemeenschappen
waren merendeel autarkisch: ze leefden van de opbrengst van eigen land. De contacten met andere
plaatsen en steden lagen stil, dus de boerengemeenschappen maakten zelf de dingen die ze nodig
hadden.
Doordat bendes vrij spel hadden gekregen, voelden boeren zich gedwongen om bescherming te
zoeken bij de heer. In ruil voor die bescherming gingen ze allerlei verplichtingen aan. Zo ontstond na
een lange tijd de horigheid. Boeren, slaven en pachters gingen op in een nieuwe klasse van halfvrije
horige. Ze hadden namelijk nog wel rechten, maar konden bijvoorbeeld niet het land van de heer
verlaten zonder toestemming. Op deze manier ontstond het hofstelsel, waarbij horige boeren aan
een domein van hun heer of klooster verbonden waren. Het domein was in tweeën gesplitst, het ene
deel was de hoeve waar de horige werkten. Het andere deel was het vroonland wat van de heer of
het klooster was. De herendiensten, taken die de horige deden, werden gebruikt om voor de
bescherming te betalen. Er waren vaak veel verschillen tussen domeinen. Sommige koningen of
edelen hadden soms meerdere grote domeinen die weer onder leiding stonden van een rentmeester.
3. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Het geordende bestuur van het Romeinse rijk verdween langzamerhand, omdat steeds
minder mensen konden lezen of schrijven. Hierdoor werd een bestuur met geschreven
wetten en regels lastiger. Rond 500 waren in heel West-Europa kleine koninkrijkjes gesticht
met Germaanse koningen als leiders. Clovis, de koning der Franken was anders. Hij slaagde
er in om meerdere koningen te verslaan op het slagveld. Vervolgens versloeg hij ook de