Development and the state in the 21st century
1 What is development?
Hoewel er veel vooruitgang is geboekt, zijn er nog grote uitdagingen op het gebied van ontwikkeling.
Het absolute aantal mensen dat in armoede leeft is nog steeds heel hoog en voor veel van deze
mensen blijft de kwaliteit van leven achteruit gaan.
Het centrale doel van het veld van ontwikkeling is om de levenskwaliteit te verbeteren voor meer
mensen. Hierover bestaat consensus, maar over de meeste andere kwesties in het veld bestaat
onenigheid: welke staten horen bij de ontwikkelingslanden en welke terminologie moeten we voor
deze landen gebruiken. Er zijn veel verschillende termen en labels, waaronder lagelonenlanden, arme
landen, global south, postkoloniale landen en derde wereld. ‘Derde Wereld’ is ontstaan tijdens de
Koude Oorlog als verzamelnaam voor landen die geen kant wilden kiezen tussen de Eerste
(kapitalisme) en de Tweede (communisme) wereld. Bijna alle termen leggen de nadruk op een
bepaald aspect/kenmerk en hebben impliciete connotaties van de theoretische invalshoek. Je moet
je bewust zijn van de connotaties van de term die jij kiest en je moet deze keuze kunnen uitleggen. In
dit boek wordt de term ‘ontwikkeld’ gebruikt voor het Westen (Europa, VS, Canada, Oceanië) en
Japan, en ‘ontwikkelings-’ voor de rest. De gevaren van het gebruik van één term of label:
Abstractie kan nuttig zijn om de wereld te begrijpen, maar het kan leiden tot
overgeneralisatie. Er zijn namelijk grote verschillen tussen en binnen landen. Bijvoorbeeld op
het gebied van inkomen: je hebt de BRIC’s (middeninkomenslanden) en de ‘bottom billion’.
Wij vs. zij -> implicatie dat ‘wij’ een oplossing hebben voor ‘hen’
Aan de andere kant ligt er ook waarde in het gebruik van één term of label. Subjectief is er tussen alle
ontwikkelingslanden een gevoel van solidariteit en identificatie; ze hebben gemeenschappelijke
belangen tegenover het westen -> G77, non-aligned movement. Daarnaast zijn er objectieve
kenmerken die deze landen gemeen hebben:
Economie
- Laag inkomen -> vaak gemeten d.m.v. BBP/hoofd gecorrigeerd voor koopkracht.
Probleem: eenheid van analyse is staten en de cijfers komen van de regering van het
betreffende land, dus is dit wel betrouwbaar (sjoemelen of te lage capaciteit om de
cijfers te verzamelen)
- Zwakke economische structuur -> voornamelijk landbouw en eenzijdige export van
primaire producten
Demografie
Ontwikkelingslanden zitten nog in de eerste fases van de demografische transitie. Dit
betekent hoge bevolkingsgroei (-> meer economische groei nodig is om de bevolking te
kunnen voorzien) en een jonge bevolking. Eerst dalen de sterftecijfers en later pas de
geboortecijfers. Hoe meer onderwijs een vrouw heeft gehad, hoe minder kinderen ze krijgt.
Politiek: zwakke instituties
Geografie
Historie (kolonialisme)
Sociale aspecten: ongelijkheid, lage scholingsgraad, analfabetisme, ziekte en (kinder)sterfte
Ontwikkeling kan verschillende dingen betekenen, maar over het algemeen gaat het over groei,
verandering, vooruitgang of enige vorm van evolutie van de menselijke omstandigheden. De inhoud
van het begrip is variabel en afhankelijk visie, ideologie, belangen en doelen. Er zitten heel veel
impliciete dingen in het begrip ‘ontwikkeling’, waaronder normatieve en empirische elementen. Is
het een proces of een eindstadium?; is het Westen ontwikkeld of gaat het nog verder? Daarnaast zijn
er verschillende dimensies, die alle drie verweven zijn:
1. Politieke ontwikkeling -> focus op democratie
2. Economische ontwikkeling -> focus op het verkleinen van armoede
3. Sociale ontwikkeling -> focus op sociale omstandigheden
1
,De eerste concepties van ontwikkeling in de naoorlogse periode richtten zich volledig op de
neoklassieke economie en groei (Adam Smith): kapitaal, investering, verhogen van de APT d.m.v.
technologie, grotere rijkdom, van landbouw naar industrie en diensten. Deze visie was heel
optimistisch en ging uit van het ‘trickle down effect’: de economische groei zal armoede uitroeien;
iedereen profiteert. Kritiek op deze visie was de ééndimenstionaliteit (nadruk op BNP/hoofd) en
landen als niveau van analyse (-> geen verschillen binnen landen en dingen als politiek en vrijheid
zichtbaar). Vanaf de jaren ’70 draaide het ook om de kwaliteit van groei en het welzijn van
individuen. Geleerden gingen kijken naar de verdeling van de groei en welzijn binnen en tussen
landen. Volgens Seers (1972) moet het doel van ontwikkeling de “realization of the potential of
human personality” zijn. De verandering moet ten goede zijn, anders is het geen ontwikkeling. We
moeten erkennen dat ontwikkeling een normatief en subjectief concept is, dat gaat om mensen.
Armoede, werkloosheid en ongelijkheid moeten niet erger worden. Bij economische groei bestaat
vaak nog steeds extreme armoede onder bepaalde groepen. Ongelijkheid heeft enorme gevolgen
voor de sociale en economische ontwikkeling: landen met een hoge mate van ongelijkheid hebben
minder stabiele en efficiënte economieën en hebben vaker conflicten. 70% van de mensen die in
armoede leven is vrouw, vrouwen in ontwikkelingslanden hebben een lagere levensverwachting en
een lager opleidingsniveau, en er bestaat nog steeds een gendered verdeling van arbeid. Daarnaast
hebben inheemse volken en gehandicapte mensen het vaak zwaarder. Volgens Kuznets neemt de
ongelijkheid eerst toe voordat deze afneemt. Volgens Rosling draait ontwikkeling om welvaart
(inkomen) en gezondheid (levensverwachting). Sen bouwt voort op de ideeën van Seers.
Ontwikkeling gaat volgens hem over mensen, niet over inkomen. Armoede draait niet om inkomen,
maar om het feit dat mensen geen vrijheid hebben, geen keuzes kunnen maken. “Devolopment is
expansion of capability.” Vrijheid is zowel een middel als een doel voor ontwikkeling:
Vrijheid als middel -> ‘instrumental freedoms’: politieke en economische vrijheden/rechten,
sociale kansen, transparantie, bescherming.
Vrijheid als doel -> ‘substantive freedoms’: mensen moeten keuzes kunnen maken (‘free
agency’), moeten zich kunnen ontplooien en moeten kunnen deelnemen aan de economie
en de maatschappij.
Duurzame ontwikkeling: ontwikkeling die aan de behoeften van het heden kan voldoen zonder het
vermogen van de toekomst in haar behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Deze benaderingen
waren het resultaat van het groeiende besef van de globale connecties tussen milieuproblemen,
armoede, ongelijkheid en welzijn. Deze benadering beweert dat de wereld onderling verbonden is,
en dat milieuproblemen niet alleen lokaal maar mondiaal zijn. Vanaf 1991 hanteert de Wereldbank
een breed concept van ontwikkeling: “a sustainable increase in living standards”, zoals consumptie,
onderwijs, gezondheid, en ook gelijkheid, rechten en participatie.
De indicatoren van ontwikkeling hebben zich sinds de jaren ’60 ontwikkeld. Eerst werd er gekeken
naar het BBP per hoofd, maar daarbij wordt geen rekening gehouden met de maatschappelijke
verdelingen van de welvaart. Daarom kijken sommige mensen liever naar andere indicatoren, zoals
de Human Development Index, Human Poverty Index en Gender Development Index. De HDI bestaat
uit drie dimensies: gezondheid (levensverwachting), onderwijs (gemiddelde jaren onderwijs) en
levensstandaard (BBP per hoofd). De relatie tussen inkomen en ‘human development’ is niet één op
één; er zijn landen waar de één een stuk hoger is dan de ander. Recent is de voornaamste manier om
de ontwikkeling te meten het bereiken van de Millennium Development Goals: 8 doelen, 18
doelstellingen en 47 indicatoren. Critici stellen echter dat de MDG’s exclusief door de
geïndustrialiseerde landen zijn opgesteld en de benadering met name top-down is.
Mondiale krachten spelen een grote rol bij ontwikkeling. Meer dan ooit worden de regels bepaald
door internationale instituties, MNO’s en NGO’s. Hoewel staatsinstituties al eeuwen bestaan, is de
nadruk op hun rol in ontwikkeling meer recent. Tegenwoordig bestaat er een algemene consensus
dat de ontwikkeling van sterke instituties cruciaal is voor het verhelpen van armoede en het
versterken van het menselijke vermogen.
2
,The state of development studies - Curry-Alder (2016)
Er bestaan drie aparte tradities in het onderwijs en onderzoek van ontwikkelingsstudies: nationaal,
internationaal en mondiaal. Geleerden maken ook cruciale keuzes op het gebied van focus, schaal en
expertise. De aard van de verklaring is verschoven van het begrijpen van historische verandering naar
het aanpakken van beleidsinterventies op een aantoonbaar niveau van causaliteit. Het veld raakt
verdeeld in parallelle dialogen die ontwikkeling zien als nationaal (nationaal welzijn), mondiaal
(grensoverschrijdende interdependentie), of buitenlands (armoede hotspots in het buitenland). De
ontwikkelingsstudies moeten deze dialogen samenbrengen en bekritiseren, door het gebruik van
mesolevel data te bevorderen, grotere geografische precisie aan te nemen, en diepgaande
verklaringen van sociale verandering te bieden.
3
, 2 Theories of development: why are some countries underdeveloped?
Er bestaan verschillende debatten over ontwikkelingsvraagstukken:
Individualistisch vs. structureel
- Individualistisch: kijkt naar de kenmerken/tekorten van de armen/arme landen (=
endogeen/intern). De eenheid van analyse is het individu en de nadruk ligt op de
rationele keuze van individuen of regeringen binnen markten. Is vaak optimistisch: gaat
ervan uit dat iedereen gelijke kansen heeft en dat de achterstand kan worden ingehaald
en de armoede overwonnen kan worden.
- Structureel: kijkt naar het verband tussen interne en externe factoren (dus ook exogeen).
Richt zich op de sociale en economische structuren van ongelijkheid, ook op mondiaal
niveau, waardoor er geen ‘level playing field’ is; het ligt niet aan keuzes of ‘bad luck’,
maar aan de structuren (onderwijs, milieu, etc.). deze structuren creëren armoede en
ongelijkheid -> noodzaak voor hervormingen en herverdeling. De eenheid van analyse
zijn klassen, sociale groepen en etnische groepen.
Epistemologisch
- Positivistische benadering: theorieën o.b.v. bewijs worden toegepast op beleid,
meetbare concepten en doelen (targets), data, Popper
- Kritische, structurele benaderingen (postmodernistisch): vanuit sociale wetenschappen,
analyseer diepere structuren en oorzaken, subjectief, deconstrueer het discours (hoe we
praten over of refereren aan bepaalde groepen/problemen) -> impliciete oplossingen
vinden in de vooroordelen, aannames, etc.
Hoe komt ontwikkeling tot stand?
- State planning: ontwikkeling wordt door staten/regering gebracht -> intentioneel,
grootschalig, top-down, armen/arme landen zijn object van beleid. Technische
benadering: we weten hoe we het moeten doen, we moeten het alleen uitvoeren
(overlap met positivisme).
- Grassroots solutions: bottom-up, kleine schaal, de agency ligt bij de mensen (armen) zelf;
beleid moet hindernissen en belemmeringen wegnemen, zodat mensen zich kunnen
ontwikkelen.
Wat is de voornaamste oorzaak van armoede en onderontwikkeling? (hoofdstuk 8)
- Kolonialisme
- Geografie (Collier en Sachs)
- Instituties (Acemoglu en Robinson)
Overzicht dominante theorieën en kritische/radicale theorieën + het beleid:
1950-1970: Moderniseringstheorie vs. Afhankelijkheidstheorie
Postwar Development Project
1970-1990: Neoliberalisme en globalisering vs. anti-globalism en Alternatieve Ontwikkeling
Washington Consensus
1990-heden: ‘inclusief neoliberalisme’ en neo-developmentalism vs. duurzame ontwikkeling en
postdevelopment
Augmented of Post-Washington Consensus
4