Week 1 Begrippen bron, ondernemer en onderneming
Literatuur
- G.T.K. Meussen en A.O. Lubbers, Hoofdzaken Winst uit onderneming (FED Fiscale Studieserie), Kluwer,
Deventer, 2014, hoofdstuk 2.
- O.C.R. Marres, S.J Mol-Verver, J.L van de Streek (red.), Hoofdzaken Belastingrecht, Boom uitgeverij, Den
Haag, 2015, par. 2.2.1., 2.2.3 en 2.2.4.
Jurisprudentie
Hoge Raad 24 juni 2011, nr. 10/01299, V-N 2011/32.10 (Meetellen feiten latere jaren bij kwalificatie
als onderneming)
Belanghebbende X start in 2005 met het verzorgen van muzikale optredens. In de jaren 2005-2008 zijn de
kosten van deze activiteit steeds hoger dan de opbrengsten. In 2009 verzorgt X geen optreden meer. In geschil
is of X in 2005 een verlies uit onderneming van € 922 in aanmerking mag nemen en of hij recht heeft op
zelfstandigenaftrek. Tussen partijen was uitsluitend in geschil of sprake is van een (objectieve)
voordeelsverwachting. Hof Arnhem beantwoordt deze laatste vraag ontkennend en neemt hierbij de
negatieve resultaten in de jaren na 2005 in aanmerking. In cassatie stelt X dat de vraag of in de toekomst
redelijkerwijs voordeel te verwachten is, moet worden beantwoord op basis van de kennis van het jaar 2005.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de beantwoording van de vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve
voordeelsverwachting, ook feiten en omstandigheden uit andere jaren een rol kunnen spelen. Hoewel in
beginsel de situatie in het desbetreffende jaar bepalend is, kunnen feiten en omstandigheden uit andere jaren
wel een licht werpen op de vraag of in het desbetreffende jaar een objectieve voordeelsverwachting aanwezig
is. Deze latere feiten en omstandigheden mogen dus worden meegenomen. Het oordeel van het hof geeft geen
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond.
Hoge Raad 25 april 2010, nr. 08/04843, BNB 2010/244 (Windturbine)
Samenvatting
Belanghebbende heeft in 2001 geïnvesteerd in een windturbine. De turbine is in 2001 geplaatst op een stuk
grond dat behoort tot het privévermogen, en is in 2002 in gebruik genomen. Een stichting die ijvert voor
toepassing van windenergie heeft gezorgd voor de vergunningen en het vinden van een afnemer. Met die
afnemer, een energiebedrijf, heeft belanghebbende een overeenkomst voor afname van energie gesloten voor
10 jaar, met mogelijkheid van verlenging. In zijn aangifte voor het jaar 2002 heeft belanghebbende de turbine
en de daarmee samenhangende schulden gerekend tot de grondslag voor zijn inkomen uit sparen en beleggen.
De Inspecteur ziet het resultaat van de exploitatie van de turbine als winst uit onderneming.
HR: De windturbine vormt een productie-inrichting voor het opwekken van elektriciteit, welk product door
belanghebbende in het economische verkeer wordt gebracht. De opbrengst die hij geniet is van een andere
aard dan de vergoeding die hij zou hebben ontvangen bij verhuur van de turbine aan een derde die deze zou
aanwenden in het kader van zijn energieproductiebedrijf. Belanghebbende geniet als opbrengst een prijs voor
het in de bedoelde inrichting voortgebrachte en verkochte product. Het op deze wijze met een productie-
inrichting van de omvang als de onderhavige deelnemen aan het economische verkeer is aan te merken als het
drijven van een onderneming. Dat de daarbij te verrichten arbeid gering is, doet daaraan niet af.
Zelf
Opsomming van de criteria wanneer er sprake is van een bron
Hoge Raad 22 januari 2010, nr. 08/04313, BNB 2010/191 (Reikwijdte regeling voor
aanloopverliezen)
Zelf
Beperking op aanloopverliezen als er sprake is van afgewaardeerd (in waarde gedaald) vastgoed
Essentie
De regeling voor verliezen in de aanloopfase van een onderneming leidt niet tot aftrek van op een
vermogensbestanddeel betrekking hebbende kosten en lasten die zijn toe te rekenen aan de periode waarin
dat vermogensbestanddeel deel uitmaakte van de rendementsgrondslag van box 3
Samenvatting
1
, Belanghebbende en haar echtgenoot hebben op 15 augustus 2000 een monumentenpand gekocht. Het pand is
vervolgens gerenoveerd. Met ingang van 8 december 2001 hebben zij het winkelgedeelte van het pand
verhuurd aan een BV waarvan zij samen alle aandelen bezitten. Niet in geschil is dat eerst vanaf 8 december
2001 sprake is van terbeschikkingstelling van het winkelgedeelte aan de BV in de zin van art. 3.92 Wet IB
2001 en dat het winkelgedeelte voordien behoorde tot de rendementsgrondslag van box 3. Tussen partijen is
uitsluitend in geschil of belanghebbende in 2001 op grond van art. 3.10 Wet IB 2001 een aanloopverlies in
aanmerking mag nemen met betrekking tot de periode dat het pand werd gerenoveerd.
HR: In art. 3.10 Wet IB 2001 is een regeling getroffen voor kosten en lasten die ondernemers en genieters van
resultaat uit overige werkzaamheden kunnen hebben gemaakt toen die kosten en lasten nog niet konden
worden aangemerkt als kosten en lasten in het kader van een door de belastingplichtige uitgeoefende
onderneming c.q. terbeschikkingstelling. Indien en voor zover kosten en lasten (inclusief afschrijvingen) een
vermogensbestanddeel betreffen dat, voordat het ter beschikking werd gesteld aan een BV van de
belastingplichtige, behoorde tot de rendementsgrondslag van box 3, is met die kosten en lasten reeds
rekening gehouden, zij het forfaitair, bij de bepaling van het nettorendement van het desbetreffende
vermogensbestanddeel. Naar doel en strekking leidt de regeling van art. 3.10 daarom niet tot aftrek van
kosten en lasten die betrekking hebben op een vermogensbestanddeel en die zijn toe te rekenen aan de
periode waarin dat vermogensbestanddeel deel uitmaakte van de rendementsgrondslag.
Hoge Raad 15 juni 1955, nr. 12 372, BNB 1955/338 (Notarisarrest)
Zelf
Van belang bij vermogenstransacties; louter speculatieve activiteiten zijn geen ‘bron’ omdat voordeel niet
redelijkerwijs te verwachten valt. De grens = voorkennis.
Samenvatting
Notaris neemt tegen zeker bedrag een boedelvordering over en behaalt daarmede voordeel.
Indien deze transactie niet tot de normale bedrijfs- of beroepsuitoefening behoort, kan het daarmede
behaalde voordeel niet op de enkele grond dat de gelegenheid tot het aangaan der transactie uit de bedrijfs- of
beroepsuitoefening ontstond, als winst uit bedrijf of beroep worden beschouwd, doch is tussen het behaalde
resultaat en de bedrijfs- of beroepsuitoefening een enger verband vereist, bv. in die zin, dat de gunstige afloop
van een speculatie als gevolg van bedrijfs- of beroepsuitoefening kan worden voorzien, dan wel door de
bedrijfs- of beroepsuitoefening kan worden beinvloed.
Hoge Raad 24 juni 2011, nr. 10/01299, BNB 2011/246 (Tijdstip bronkwalificatie)
Zelf
Kantelpunt; 3.10 ziet op de situaties op verliezen die geleden zijn in de periode (5 jaar?) voor het ontstaan van
de bron
HR: het gaat om pre-bron kosten/verliezen, dus voordat de bron ontstaat à als je kosten hebt gemaakt voor
de bron ontstaat mag je de kosten op grond van 3.10 verrekenen met winsten die gemaakt zijn vanaf het
moment van ontstaan van de bron.
N.B. Als de bron is ontstaan dan kunnen verliezen al automatisch worden afgetrokken van ROW of WUO dus
het ziet echt op de pre-bron verliezen
Essentie
Bron van inkomen. Onderneming. Voordeelsverwachting. Situatie in het desbetreffende jaar is in beginsel
beslissend, maar feiten en omstandigheden in latere jaren kunnen daar licht op werpen
Samenvatting
Belanghebbende is in 2005 aangevangen met het verzorgen van muzikale optredens. Het geschil spitst zich
toe op de vraag of die muzikale activiteiten in 2005 een bron van inkomen vormden.
Naar het oordeel van het Hof kon in 2005 redelijkerwijs niet worden verwacht dat deze activiteiten in de
toekomst positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren, en kunnen die activiteiten derhalve niet worden
aangemerkt als een bron van inkomen. Het Hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op de negatieve resultaten
van de activiteiten in de jaren 2005 tot en met 2008 en de omstandigheid dat belanghebbende in het jaar 2009
in het geheel geen optredens heeft verzorgd. Belanghebbende betoogt daartegenover dat de aanwezigheid van
een inkomensbron niet mag worden beoordeeld op basis van gegevens van latere jaren.
2