Hoorcollege 1 – Rechtshandeling en overeenkomst
1.1. Verbintenissen algemeen
Uit een overeenkomst of uit de wet vloeien verbintenissen voort. Er is een aanspraak aan de ene kant en een
verplichting aan de andere kant. De een heeft een vordering, de ander heeft een schuld.
Verbintenissenrecht is vooral terug te vinden in boek 6 BW.
Art. 6:1 BW: Verbintenissen kunnen slechts ontstaan indien dit uit de wet voortvloeit. Twee manieren:
1. Verbintenissen uit (meerzijdige) rechtshandelingen: Overeenkomst op grond van art. 6:213 lid 1 BW.
2. Verbintenissen die volgens de wet bestaan, zoals bij onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), wettelijke
verbintenis tot schadevergoeding wegens wanprestatie (art. 6:74 BW), zaakwaarneming (art. 6:198 BW),
onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW), ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW).
Kunnen ook buiten de wet grondslagen liggen voor verbintenissen? – zie HR Quint/Te Poel.
HR Quint/Te Poel 1959
De rechtsverhouding tussen Hubert Te Poel die een fotozaak had, die een overeenkomst sloot met aannemer
Quint om zijn pand te slopen en er een nieuw pand neer te zetten. Quint begint te bouwen, maar halverwege de
betalingstermijnen hield Hubert op met betalen. Het pand staat op de grond van de broer van Te Poel (Heinrich
Te Poel). Doordat op Heinrich’s grond het pand gebouwd is, is hij door natrekking eigenaar geworden. Quint
krijgt niet betaald door Hubert, dus wil het bedrag van Heinrich vorderen. Heinrich zegt geen contract te
hebben gesloten met Quint, dus dat hij niet gehouden is te betalen. Bij het Hof krijgt Heinrich gelijk.
Quint zegt bij de Hoge Raad dat Heinrich is verrijkt, terwijl hij is verarmd en dat voor die
vermogensverschuiving geen goede verklaring is. Hij wil dat de Hoge Raad de vordering op grond van
ongerechtvaardigde verrijking erkent. De Hoge Raad geeft Quint ongelijk. (“dat zich inderdaad het geval laat
denken, dat een onder het vroegere recht algemeen aanvaarde rechtsregel, weke door het Wetboek nòch
uitdrukkelijk aanvaard, nòch uitdrukkelijk verworpen is, na de invoering van het Wetboek blijft voortleven, en
deze regel alsdan krachtens de traditie als geldend recht moet worden aanvaard; dat zodanig geval zich echter te
dezen niet voordoet.”)
Echter, belangrijker voor ons is de volgende overweging van de Hoge Raad: “dat … het Hof door, na te hebben
bevonden dat het door Quint gepresenteerde vorderingsrecht niet in een bepaald wetsartikel steun vindt,
daaraan de gevolgtrekking te verbinden, dat aan Quint geen vorderingsrecht toekomt, een te enge uitlegging
heeft gegeven aan de woorden “uit de wet”; dat uit deze woorden immers geenszins volgt, dat elke verbintenis
rechtstreeks op enig wetsartikel moet steunen, doch daaruit slechts mag worden afgeleid, dat in gevallen die niet
bepaaldelijk door de wet zijn geregeld, de oplossing moet worden aanvaard, die in het stelsel van de wet past en
aansluit bij de wèl in de wet geregelde gevallen.”
à Codificatie in art. 6:212 BW: Tegenwoordig bestaat er dus wel een wettelijke grondslag voor verbintenis uit
ongerechtvaardigde verrijking
, 1.2. Precontractuele fase
Een van de grondslagen van een verbintenis is de overeenkomst. Voordat een overeenkomst wordt gesloten zijn
er al partijen bezig met hierover te onderhandelen. Dit is wat we de precontractuele fase noemen. In deze
precontractuele fase gelden ook regels, partijen moeten met elkaars belangen rekening houden. Zie hiervoor arrest
Baris/Riezenkamp en Plas/Valburg.
HR Baris/Riezenkamp 1957
Het gaat hier om de koop van rijmobielmotoren. De verkoper Baris had een inschatting gegeven van wat het
zou kosten om de motoren in een brommer te integreren. Op basis van deze inschatting heeft de verkoper de
beslissing genomen de motoren aan te schaffen. Echter, het bleek veel duurder te zijn om ze te integreren in
brommers, dus baalde Riezenkamp van zijn koop.
Riezenkamp wil de koop ongedaan maken, Baris stelt dat Riezenkamp beter eigen onderzoek had moeten doen
voordat hij de koop voltooide. De vraag is nu of er in de onderhandelingsfase al verplichtingen voortvloeien uit
de rechtsverhouding van partijen.
à De Hoge Raad stelt dat in de onderhandelingsfase sprake is van een bijzondere rechtsverhouding, die wordt
beheerst door de goede trouw (redelijkheid en billijkheid): rekening moet worden gehouden met de belanhen
van de tegenpartij. Hieruit kunnen verplichtingen voortvloeien, die men moet nakomen op straffe van een
beroep op dwaling.
HR Plas/Valburg 1982
Gemeente Valburg wilde nieuw Zwembad, Plas maakte tekeningen en bereidde het hele plan voor. Voordat de
bouw gerealiseerd werd kreeg Plas te horen dat de gemeente toch met een andere aannemer in zee ging. Plas
wilde vergoeding van zijn kosten + gederfde winst. Gemeente Valburg beroept zich op contractsvrijheid. Het
gerechtshof geeft Plas geen gelijk. Op vergoeding van gederfde winst kan alleen een contractspartij zich
beroepen. Wel kan wellicht een deel van de kosten nog vergoed worden op grond van de onrechtmatige daad,
maar gederfde winst is kansloos.
Plas gaat in hoger beroep, en de Hoge Raad stelt in dit hoger beroep dat het kan zijn dat je in een
onderhandelingsproces in een stadium belandt waarin het afbreken van deze onderhandeling in strijd is met de
redelijkheid en billijkheid. In zo’n geval is er ook plaats voor vergoeding van gederfde winst.
Bepalen van stadia onderhandelingsfase:
- Stadium 1: contractsvrijheid om de onderhandelingen af te breken
- Stadium 2: afbreken mag nog, maar niet zonder kostenvergoeding. Omdat de andere partij kosten heeft
gemaakt voor jou. Er moet sprake zijn van vergoeding van het negatieve contractsbelang: de wederpartij
moet in de situatie worden gebracht waarin hij verkeerde voor de onderhandelingen waren gestart.
- Stadium 3: de onderhandelingen zijn zo vergevorderd dat er alleen nog maar naar details wordt gekeken en
handtekeningen moeten worden gezet. De onderhandelende partijen mogen over en weer vertrouwen dat een
contract uit de onderhandelingen zou voortvloeien (totstandkomingsvertrouwen). Afbreken mag niet meer.
Als een partij toch afbreekt, dan is deze verplicht tot vergoeding van het positieve contractsbelang. De bron
van de verbintenis vloeit voort uit de redelijkheid en billijkheid van art. 6:2 BW of onrechtmatige daad. Ook
kan er sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking wanneer de nieuwe aannemer de bouwtekeningen
gebruikt van de oudere aannemer (6:212)
,à Deze derde fase komt vrijwel niet voor, omdat contractsvrijheid centraal staat en bovenstaand arrest een
uitzondering op de regel is.
HR CBB/JPO 2005
Na Plas/Valburg heeft de praktijk met het leerstuk van totstandkomingsvertrouwen een loopje genomen. In
CBB/JPO komt een tegenbeweging tot uiting: strenge tot terughoudendheid nopende maatstaf.
à HR: Ieder is in principe vrij om de onderhandeling af te breken, tenzij dit onaanvaardbaar is in verband met
het totstandkomingsvertrouwen of verdere omstandigheden. De drie stadia uit Plas/Valburg bestaan nog wel,
maar worden niet meer benoemd. De HR vindt dat er met meer terughoudendheid moet worden getoetst.
1.2.1. Onderhandelingen overheid-particulier
Er is een verschil tussen de verhoudingen in de precontractuele fase wanneer je met de overheid of met een
particulier in onderhandeling bent.
Voor onderhandelingen met de overheid gelden specifieke regels op basis van EU-recht voor het aangaan van
overeenkomsten. Dit is om te voorkomen dat de overheden met “eigen vriendjes” zaken gaan doen, terwijl er
sprake moet zijn van een vrije markt. Overheden dienen transparant te zijn en partijen op gelijke wijze te
behandelen, wanneer het tot een “gunnen van” een overeenkomst komt. à In het aanbestedingsrecht gelden
dus de maatstaven van gelijkheid en transparantie.
Voor onderhandelingen met particulieren geldt in beginsel niet dat deze gebonden zijn aan regels van transparantie
en gelijke behandeling.
Het verschil in deze twee soorten onderhandeling is te zien in HR KLM/CCC 2013.
HR KLM/CCC 2013
Aanbestedingsrecht voor overheid: gelijkheid en transparantie. Geldt dit ook in de particuliere sector?
à HR: In deze kwestie dient contractvrijheid voorop te staan. Het kan nog wel zo zijn dat het naar
omstandigheden onaanvaardbaar was van KLM om gelijkheid en transparantie naast zich neer te leggen (in de
zin van CBB/JPO), maar deze maatstaven zijn niet wat voorop staat in deze onderhandeling tussen
particulieren.
1.2.2. Zorgplicht
Het kan zijn dat, wanneer men tijdens de onderhandelingen in strijd handelt met de fatsoensnormen, dit een
onrechtmatige daad oplevert. Zie hiervoor arrest De Treek/Dexia.
HR De Treek/Dexia 2009
Bank lokte mensen om geld te lenen en te beleggen. Hierdoor is eiser in de problemen geraakt. Verwijt de Bank
van dat zij meer inlichtingen over de risico’s had moeten geven.
In deze situatie gaat het om een Business-to-consumer-relatie (B2C). De professionele aanbieder (Bank) staat
tegenover een onwetende consument. In dergelijke situaties heeft de bank als expert een bijzondere zorgplicht
, ten opzichte van de klanten. Deze zorgplicht houdt in dat consumenten gewaarschuwd moeten worden en dat
ze beschermd moeten worden tegen lichtvaardig handelen van zichzelf. Deze plicht is gebaseerd op de
redelijkheid en billijkheid en de reikwijdte is afhankelijk van de omstandigheden. Schending kan ertoe leiden dat
de bank schade moet vergoeden (met als grondslag onrechtmatige daad), eventueel met aftrek wegens eigen
schuld.
Tentamenstelling
De zorgplicht die een bank heeft bij de effecten-lease, strekt soms zo ver dat hij moet weigeren de
overeenkomst met de consument te sluiten.
Deze stelling is onjuist. Zie hiervoor de noot van Vranken onder 7, zie ook het arrest de Treek/Dexia (r.o.
4.12.2): Ontraden en adviseren is wat anders dan weigeren.
Vranken: “De bescherming reikt ver, want de aanbieder behoort zowel indringend te waarschuwen voor het
specifieke risico van een restschuld, als te onderzoeken of de inkomens- vermogenspositie dusdanig is dat de
consument over voldoende bestedingsruimte beschikt om naar redelijke verwachting aan zijn
betalingsverplichting te kunnen voldoen, ook als er verlies wordt geleden. Onder die omstandigheden dient
hij de consument zelfs te adviseren van de overeenkomst af te zien. De zorgplicht strekt niet zo ver dat hij
soms moet weigeren deze te sluiten.
1.3. Rechtshandeling en overeenkomstrecht algemeen
Er bestaan meerdere soorten rechtshandelingen: meerzijdige en eenzijdige rechtshandelingen. Van eenzijdige
rechtshandelingen zijn dan weer twee soorten: gerichte (bijvoorbeeld een opzegging, ingebrekestelling) en niet-
gerichte (zoals een testament).
Art. 3:33 BW: Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring
heeft geopenbaard.
Art. 3:35 BW: Geen beroep op ontbreken van wil bij gerechtvaardigd vertrouwen.
Art. 3:37 lid 3 BW: De rechtshandeling heeft werking op het moment dat het is ontvangen. (= ontvangsttheorie)
Bij elektronisch contracteren is er sprake van een situatie zoals in art. 6:227 c lid 3 BW. In deze situatie wordt
gerefereerd aan een situatie van offline contracten sluiten (er is pas sprake van ontvangst op het moment dat een
betreffende brief met de post is bezorgd). Bij elektronisch contracteren geldt overeenkomstig dat bepalend is het
moment waarop de verklaring toegankelijk is, dus op de server binnen is waarvandaan je hem kan lezen.
Uitgangspunten in het overeenkomstenrecht:
1. Contractsvrijheid. Deze is begrensd door de openbare orde en de goede zeden: art. 3:40 BW.
2. Vormvrijheid.
3. Verbindende kracht (pacta sunt servanda).
Deze drie uitgangspunten worden begrensd door de beginselen van redelijkheid en billijkheid: art. 6:2 BW.
De vormvrijheid kent ook beperkingen. Allereerst wordt in art. 3:37 lid 1 BW vermeld dat er vormvoorschriften van
toepassing kunnen zijn. Als de wet voorschrijft dat een rechtshandeling in een bepaalde vorm moet geschieden
en dat is niet gebeurd, dan is de rechtshandeling nietig. Denk bijvoorbeeld aan een proeftijdovereenkomst die
schriftelijk overeengekomen moet worden.