Formeel strafrecht
Hoorcollege week 1 verhoor
Kenmerken van het strafprocesrecht, modernisering EVRM en verhoor.
Het doel van strafvordering is het verzekeren van een juiste toepassing van het
abstracte materiele strafrecht. (sv in dienst van sr boek)
1. Het bewerkstelligen dat de ware schuldigen worden gestraft
2. Het voorkomen van de bestraffing van onschuldigen
Bijkomende doelen:
- Voorzien in een regeling waarin een adequate justitiële reactie kan worden
gegeven op strafbaar gedrag> dat je straf op moet kunnen leggen maar dat
ook een adequate reactie is.
- Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte en de andere
betrokkenen (slachtoffer ook steeds belangrijker, tribunaal recht heeft daar
grote invloed op gehad) Via Brussel ook verplichting in NL geworden.
- Procedurele rechtvaardigheid> procedure moet goed zijn, gerechtvaardigd
- Demonstratie functie> Hoe serieus je daarmee omgaat, dat straf ook echt kan
worden toegepast.
- Generale preventie (samenleving) en speciale preventie (verdachte)
- Voorkomen eigenrichting> monopoly van macht. Alleen zij mogen dat doen
Je wilt twee dingen In het strafprocesrecht (voortdurend op zoek naar optimum
daarbinnen)
1. Je wilt dat de overheid voldoende middelen heeft om te handhaven, proces
waarheid (strafproces en waarheidsvinding)
2. Burger beschermen tegen een te bemoeien overheid (strafproces en
rechtsbescherming)
Bronnen
- GW
- Sv (alleen wijze bij weet voorzien> art 1)
- Bijzondere wetten (WWM, Opium, WvW)
- AMvB/ ministeriële regelingen/beschikkingen (bevoegdheden, zoals ‘’gepast
geweld’’ gebruiken bij aanhouden, staat in geweldsinstructie)
- Beleidsregels (overal zelfde eisen)
- Internationaal recht
> Raad van Europa
> Europese Unie (EHRM richtlijn)
- Rechtersrecht (dat HR standaard arresten maakt en uitleggen bepaalde
regels etc)
- Ongeschreven recht (kan je rechtersrecht van maken)
,Klassieke uitgangspunten strafproces:
- Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid (rechter voor leven
benoemd)
- Beroepsrechters (geen leken maar beroep, opgeleid voor rechten, en
plaatsvervangers)
- Vervolgingsmonopoly OM (geen burgers die kunnen vervolgen)
- Opportuniteitsbeginsel (kiezen om niet te vervolgen als OM, dan kan je er ook
beleid op maken)
- Strafvorderlijk legaliteit (primaat bij wetgever, art 1 sv, geen recht creëren
maar toepassen)
- Geen procedure zonder aanleiding (verdenking of aanwijzing)
- Vermoeden van onschuld (onschuldig tot tegendeel bewezen)
- Hoor en wederhoor
- Recht op rechtsbijstand (zwijgrecht)
- Recht op vertaling en vertolking
- Zwijgrecht
- Interne openbaarheid
- Externe openbaarheid
- Motivering
- Onmiddelijkheidsbeginsel (alles op de zitting aan de orde worden gesteld
anders mag het niet gebruikt worden)
Modernisering WvSv (hoe gaat het er in de toekomst uit zien)
Redenen:
1. Onderdelen van het wetboek houden onvoldoende rekening met nieuwe
technieken of veroorzaken onnodige en vermijdbare lasten (denk aan nieuwe
nummers en rare letters achter de artikelen)
2. Het huidige wetboek stamt uit 1926 (denk aan gebrek regels organiserende
misdaad, terrorisme)
3. Talloze incidentele wijzigingen waardoor systematiek en vindbaarheid
verloren zijn gegaan
4. Ontwikkelingen In de jurisprudentie zijn niet In de wet geïmplementeerd
(buitenwettelijk plaats in de wet krijgen, denk aan digitale bevoegdheden,
informatievoorzieningen).
5. Wetenschappelijke literatuur dringt aan op modernisering
Doelstellingen modernisering (hoe erg wijzigen, hoe ambitieus)
- Te Voorzien in een wetboek waarin zoveel mogelijk bevorderd wordt dat een
adequate justitiële reactie kan worden gegeven op strafbaar gedrag, en dat
onjuiste justitiële beslissingen Zoveel mogelijk worden voorkomen
> burgers belangrijke positie, strafzaak initiëren (wij hebben alleen art 12
procedure)
- Een duidelijke regeling van de bevoegdheden en procespositie van de
verschillende deelnemers aan de strafrechtspleging
> dat is nu een zooitje dus moet overzichtelijk worden gemaakt
- Facilitering van een digitaal strafproces
> enige wat nieuw is.
, - Vereenvoudiging van het voorbereidend onderzoek en de regeling van de
opsporingsbevoegdheden
> je hebt niet al die bevoegdheden nodig, en ook met minder voorwaarden
- Stroomlijning van procedures In het vooronderzoek, de berechting en
tenuitvoerlegging, waarbij wordt gekeken naar reductie van administratieve
lasten
> voor alles heb je machtiging nodig op papier, dat levert hoop gedoe op.
- Verkorting van doorlooptijden waarbij de verantwoordelijkheid van de
procesdeelnemers voor een voortvarende procesgang wettelijk wordt
vastgelegd en het onderzoek zoveel mogelijk wordt afgerond voor de
inhoudelijke behandeling der terechtzitting
> planklaar voor de zitting
- Een effectieve en persoonsgerichte ten uitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen
- Te voorzien in een wetboek dat systematisch van opzet is, het toepasselijk
recht weerspiegelt, een logische indeling kent en inzichtelijk is voor de burger
Dit is geen vernieuwing, enkel stroomlijnen
Uitgangspunten
- Hoofddoel blijft ongewijzigd
- Opsporingsambtenaren blijven onder het gezag van het OM opsporen
- Opportuniteitsbeginsel
- Beroepsrechters
- Geen fundamentele herziening maar stroomlijning en herstructurering
Mensenrechten en het strafrecht
- EVRM. Basisartikel 34 EVRM (individueel klachtenrecht).
- Art 93/94 GW> belang EVRM staat hierin in. Boven eigen regelgeving
- Res Interpretata-werking: hetgeen dat binnen verdrag beschermt is en de
inhoud daarvan wordt bepaald door EHRM en dat moet worden gevolgd door
de lidstaten en hoe.
- Rechten absoluut of relatief (uitzonderingen mogelijk): (in het EVRM)
Art 2 EVRM> relatief
Art 10 EVRM> absoluut
Art 5 EVRM> relatief
Art 6 EVRM> absoluut, maar inhoud relatief
Art 8 EVRM> relatief
Art 6 EVRM
- Uitwerking van de ‘’rule of law’’ (vastleggen eerlijk proces)
- Bescherming tegen willekeurig optredende overheid
- Consequentie: Er mag pas worden gestraft als de lidstaat de verdachte in
staat heeft gesteld de hem in artikel 6 geven rechten uit te oefenen
, - Heeft betrekking op de gehele strafrechtspleging, (dus niet allen proces fase)
dus ook op het voorbereidend onderzoek dat van invloed is op de eerlijkheid
van het eindonderzoek.
Vanaf wanneer rechten uit art 6?> als verdachte wordt aangemerkt bijv als
je wordt aangehouden/opgeroepen verhoor/opgeroepen getuigen: vragen
over jouw betrokkenheid. Op moment burger betrokken in strafzaak (zijn rol)
- Niet limitatief (er zijn veel rechten onder gebracht die er nog niet in staan)
- EHRM beoordeelt de ‘procedure as a whole’
- Recht op een eerlijk proces? ‘’criminal charge’’
voorafgaand aan de zitting
> behandeling binnen een redelijke termijn
> Zwijgrecht (jalloh, gafsen)
> nemo tenetur beginsel (jalloh, gafsen)> wat er niet staat maar je er wel in
moet lezen
> onafhankelijke en onpartijdige rechter
> onschuldpresumptie
> op de hoogte gebracht worden van de beschuldiging
> verdediging en rechtsbijstand
> ondervraging van getuigen
Twee belangrijke rechten die je in artikel 6 moet lezen maar niet letterlijk staan. Dit is
op basis van het zwijgrecht en het nemoteneturbeginsel
(1) het voorkomen van ongeoorloofde dwang (zoals tijdens verhoor kan dwang
teveel worden)
(2) het voorkomen van onterechte veroordeling (bekend onder dwang)
(3) De autonomie van verdachten (mag zelf kiezen hoe hij zich gedraagt)
Het zwijgrecht en het nemoteneturbeginsel in NL Recht:
- art 29 (2). (zwijgerecht)
- art 126nc etc (nemotenetur)
- in nieuwe wetboek 2.7.2.
Saunderscriterium ruim:
Europees Hof, het hart van art 6 is (r.o. 68/ saunders eng criterium 69). Het
recht om jezelf niet te belasten is een voortvloeisel uit het recht om te zwijgen.
Heeft vooral betrekking op waar jij zelf invloed op kan uitoefenen (wat je
verklaard). Geen betrekking op (recht om jezelf te belasten), iets wat buiten
jouw wil bestaat zoals urine afgiften / bloed/ adem (enge citerium, nu
genuanceerd)
HR Jalloh arrest
Afrikaan die in Duitsland dealt. Wordt geobserveerd en zien dat hij dealt. Bij
aanhouden slikt hij bolletje door. Arts wordt erbij gehaald. Braakmiddel. Hij
verzet zich hiertegen. Om hem rustig te krijgen geeft arts hem een spuitje.
Dan kotsmiddel toedienen en dan komt bolletje eruit. Dan wordt hij
veroordeeld voor die hoeveelheid. Hij klaagt dat er in strijd met art 3 en 6 is
gehandeld.
Is er strijd met 3? Onmenselijke behandeling? Arts heeft niet gesproken over
eventueel allergieën etc. Dit is niet gecontroleerd. Als arts mag je hier niet aan
voorbij gaan. Is hier schade ontstaan? Is er risico geweest? Er was geen
, hulpverleningsindicatie (want was maar 02 gram). Dit is dus in strijd met art 3
In strijd met nemo tenetur beginsel? Verplicht meewerken aan eigen
veroordeling. Ja dit vond het EHRM. Want gaat niet alleen over zwijgrecht. Of
je er wel of geen wil over kan uitoefenen. Dan was het namelijk makkelijk
(want hij had er geen invloed op, dus als je alleen kijkt naar saunders eng dan
had dit geen betrekking op nemo tenetur beginsel) Maar hier geldt dat
criterium dus niet op van saunders. Zie namelijk Jalloh r.o. 58-61 (opnieuw
beoordelen).
Het Hof legt omstandig uit waarom het ‘enge’ Saunders Criterium niet opgaat: r.o.
58-61
Om vervolgens:
62. In order to determine whether the applicant’s right not to incriminate himself has
been violated, the Court will have regard, in turn, to the following factors: the nature
and degree of compulsion used to obtain the evidence; the weight of the public
interest in the investigation and punishment of the offense in issue; the existence of
any relevant safeguards in the procedure; and the use to which any material so
obtained is put.
Toepassing criteria: r.o. 63-66
Conclusie
● Het Saunders Criterium (eng) heeft slechts een hele beperkte betekenis
● De Jalloh Criteria vormen de basis van de toets of er is strijd met het nemo
teneturbeginsel is gehandeld
● Jalloh Criteria zijn:
o ○ De aard en de hoeveelheid dwang dat is gebruikt om het bewijs te
vergaren
o ○ Het bestaan van ‘relevant safeguards’ in de procedure
o ○ Het gebruik dat van de verklaring of het gevonden materiaal is
gemaakt.
,Het verhoor
- Zwijgrecht, cautie en ongeoorloofde druk
- Verhoor: alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte
aangemerkt persoon betreffende dienst betrokkenheid bij een geconstateerd
strafbaar feit
- Grenzen: Artikel 29 / artikel 3 evrm (folterverbod/pressieverbod, want een
verhoor is ook pressie)
(pressieverbod) MvT: elke beïnvloeding, elke pressie van dien aard, dat zijn
bepaalde verdachten buiten staat stelt zich behoorlijk rekenschap te geven van de
inhoud zijn er verklaringen, elk te lang voortzetten van een verhoor, alle vragen
welke de strekking hebben antwoorden te doen geven die niet de vrije uitdrukking
zijn van de gedachte van hem tot hij de vraag is gericht> dan 29 (1) overtreden.
Consequentie overtreden: in principe uitsluiten
Wat zijn ongeoorloofde verhoormethoden:
- Toepassen van geweld (art 3 evrm)
- Bedreiging (gafgen arrest)
- Intimidatie
- Beloften, giften en gunsten
- Misleiding (anders voordoen)
- Misbruik van de verhoor situatie of gezag
- Ongeoorloofd zedelijke druk: zaans verhoren
Art 3 EVRM
Wanneer sprake van schenden art 3? (absoluut)
In ieder geval minimum level of severity.
Volgens hof 3 categorien:
1. Folteren (zwaarste categorie)
Een opzettelijk toegebrachte onmenselijke behandeling die zeer ernstig en
wreed lijden teweegbrengt met het doel om informatie te verkrijgen, te straffen
of te bedreigen (gafgen II r.o. 90)
2. Onmenselijke behandeling
Een opzettelijke behandeling die uren aaneengesloten duurt en daadwerkelijk
lichamelijke verwonding oplevert of intens fysiek lijden of psychisch lijden
veroorzaakt (gafgen II r.o. 89). Dreigen met foltering is een onmenselijke
behandeling (r.o.91)
3. Vernederende behandeling
De behandeling bij het slachtoffer gevoelens van angst en minderwaardigheid
veroorzaakt waardoor het slachtoffer vernederd wordt en mogelijk zijn fysieke
en morele weerstand breekt, of Als de behandeling zodanig was dat het
slachtoffer wordt gedreven tot handelingen tegen zijn wil of geweten (gafgen II
r.o. 89)
, Arrest gafgen II
Gafgen II
167. In its Jalloh judgment, the Court left open the question whether the use
of real evidence obtained by an act classified as inhuman and degrading
treatment, but falling short of torture, always rendered a trial unfair, that is,
irrespective of, in particular, the weight attached to the evidence, its probative
value and the opportunities of the defendant to challenge its admission and
use at trial.
176. (...) Art. 3 of the Convention enshrines an absolute right. Being absolute,
there can be no weighing of other interests against it, such as the seriousness
of the offense under investigation or the public interest in effective criminal
prosecution, for to do so would undermine its absolute nature. In the Court's
view, neither the protection of human life nor the securing of a criminal
conviction may be obtained at the cost of compromising the protection of the
absolute right not to be subjected to ill-treatment prescribed by Art. 3, as this
would sacrifice those values and discredit the administration of justice.
178. However, contrary to Art. 3, Art. 6 does not enshrine an absolute right.
The Court must therefore determine what measures are to be considered
both necessary and sufficient in criminal proceedings concerning evidence
secured as the result of a breach of Art. 3 in order to secure effective
protection of the rights guaranteed by Art. 6. (...)
The repression of, and the effective protection of individuals from, the use of
investigation methods that breach Art. 3 may therefore also require, as a rule,
the exclusion from use at trial of real evidence which has been obtained as
the result of any violation of Art. 3, even though that evidence is more remote
from the breach of Art. 3 than evidence extracted immediately as a
consequence of a violation of that Article. Otherwise, the trial as a whole is
rendered unfair. However, the Court considers both a criminal trial's fairness
and the effective protection of the absolute prohibition under Art. 3 in that
context are only at stake if it has been shown that the breach of Art. 3 had a
bearing on the outcome of the proceedings against the defendant, that is, had
an impact on his or her conviction or sentence. 179. The Court notes that, in
the present case, the Regional Court expressly based its findings of fact
concerning the execution of the crime committed by the applicant — and thus
the findings decisive for the applicant's conviction for murder and kidnapping
with extortion — exclusively on the new, full confession made by the applicant
at the trial. Moreover, that court also considered the new confession the
essential, if not the only, basis for its findings of fact concerning the planning
of the crime, which likewise played a role in the applicant's conviction and
sentence (ibid.). The additional evidence admitted at the trial was not used by
the domestic court against the applicant to prove his guilt, but only to test the
veracity of his confession.
180. In the light of the foregoing, the Court considers that it was the applicant's
second confession at the trial which — alone or corroborated by further untainted
,real evidence — formed the basis of his conviction for murder and kidnapping with
extortion and his sentence. The impugned real evidence was not necessary, and
was not used to prove him guilty or to determine his sentence. It can thus be said
that there was a break in the causal chain leading from the prohibited methods of
investigation to the applicant's conviction and sentence in respect of the impugned
real evidence
Is er in strijd gehandeld met art. 3 EVRM? Wat moet daarvan de consequentie zijn?
Is er in strijd gehandeld met art. 6 EVRM? Wat moet daarvan de consequentie zijn?
, 1. Studentenwerkblad 1 Kenmerken van het strafproces
Thema
In het vak Materieel Strafrecht is het materiële strafrecht aan de orde geweest.
Hierbij stond de vraag centraal welke gedragingen strafbaar zijn. Het materiële
strafrecht komt echter pas tot leven als daadwerkelijk wordt gesanctioneerd. Het
strafproces is daarbij een noodzakelijke schakel tussen het gepleegde strafbare feit
en de sanctionering door een rechter (behoudens de mogelijkheid van de
strafbeschikking door een officier van justitie). Het strafprocesrecht regelt de
verschillende fasen in het strafproces: van het doen van opsporingsonderzoek en
het onderzoek op de terechtzitting tot en met de tenuitvoerlegging van een
opgelegde straf. Daarom beginnen we in het vak Formeel Strafrecht met de
belangrijkste kenmerken van de Nederlandse strafvordering. Een belangrijk
uitgangspunt van de Nederlandse strafrechtspleging is dat dit een gematigd
inquisitoir stelsel betreft. Dat houdt in dat we de strafvordering overlaten aan
professionals (rechters en officieren van justitie), die objectief de waarheid proberen
vast te stellen.
Daarnaast zal deze week aandacht worden besteed aan het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In
dit verdrag zijn diverse rechten gegarandeerd, die minimumeisen stellen aan de
strafrechtspleging. Tijdens de eerste drie weken van dit vak komen de
verdragsrechten aan bod die de meeste invloed hebben op het formele strafrecht:
het recht op persoonlijke vrijheid (art. 5), het recht op een eerlijk proces (art. 6) en
het recht op privacy (art. 8). Daarbij zal tevens aandacht worden besteed aan de
manier waarop het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toetst of
sprake is van schending van de genoemde rechten.
Deze eerste week zal met name dieper ingegaan worden op art. 6 EVRM. Dat art. 6
EVRM zich in eerste instantie vooral richt op het onderzoek ter terechtzitting wil niet
zeggen dat het geen betekenis heeft voor het vooronderzoek. Omdat het
Nederlandse onderzoek ter terechtzitting voortbouwt op de resultaten die in het
vooronderzoek zijn verzameld, is het ook in het vooronderzoek van belang dat art. 6
EVRM wordt nageleefd. Deze week wordt ingegaan op een aantal rechten van de
verdachte in het vooronderzoek uit het Nederlandse strafprocesrecht, die verankerd
zijn in art. 6 EVRM. Daarbij zal de nadruk liggen op de rechten die van belang zijn
rondom een van de belangrijke opsporingsmethoden: het verhoor van de verdachte.
Het belangrijkste recht van de verdachte tijdens het verhoor is het zwijgrecht.
Het zwijgrecht geeft uitdrukking aan het nemo tenetur-beginsel en wordt versterkt
door de plicht voor verhorende ambtenaren de verdachte op het zwijgrecht te wijzen
(art. 29 lid 2 Sv). Wordt dit niet gedaan, dan kan de consequentie zijn dat de hierna
tot stand gekomen verklaring niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Het
zwijgrecht impliceert ook dat de verhorende ambtenaren de verdachte niet zodanig
onder druk zetten dat niet meer gezegd kan worden dat hij zijn verklaring in vrijheid
heeft afgelegd.
, Buiten het zwijgrecht heeft het nemo tenetur-beginsel geen onvoorwaardelijke
werking in het Nederlandse recht. Zo kan een verdachte onder omstandigheden
worden verplicht materiaal dat los staat van zijn wil, zoals bloed of DNA, af te staan.
Wat de reikwijdte is van het nemo tenetur-beginsel buiten de verhoorsituatie zal dan
ook deze week belicht worden.
Naast het zwijgrecht en pressieverbod heeft de verdachte op grond van art. 6 EVRM
ook recht op rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het politieverhoor. Op deze
manier kan de verdachte beter een keuze maken over zijn proceshouding en of hij
gebruik zal maken van zijn zwijgrecht. Tot voor kort kon de verdachte in Nederland
geen aanspraak maken op bijstand van een raadsman voorafgaand aan en tijdens
het politieverhoor. Uitspraken van het EHRM, de Hoge Raad alsmede een Europese
richtlijn, die inmiddels is geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering,
hebben daar verandering in gebracht.
Leerdoelen
De student kan na deze onderwijsweek:
1. de grondslagen en beginselen benoemen waarop het Nederlandse stelsel van
strafvordering is gebaseerd;
2. de taken van de organen in de strafrechtspleging benoemen;
3. de voor de strafrechtspleging relevante rechten uit het EVRM benoemen en
het belang daarvan voor het formele strafrecht uitleggen;
4. de relatie tussen een schending van artikel 3 EVRM en artikel 6 EVRM
uitleggen;
5. het begrip ‘verhoor’ toepassen op een casus en de wettelijke consequenties
ervan uitleggen;
6. het belang, de inhoud en de grenzen van het pressieverbod benoemen;
7. het belang en de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel uitleggen;
8. benoemen wanneer de verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat in
verband met het politieverhoor en wat de consequenties zijn als dit recht is
geschonden;
9. een beredeneerd standpunt in nemen over de leerstukken van deze week aan
de hand van de dogmatiek, wetgeving en geldende jurisprudentie.
Literatuur
- Keulen & Knigge, hoofdstuk 1, 2, 3 en §7.1-7.6.1
- Sjors Ligthart, Autonomie en privacy als rechtsgronden van het zwijgrecht en het
nemo teneturbeginsel, DD 2022/2 (Canvas)
- Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013
betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in
procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een
derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden
en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, Pbl.
L.294/1 (Canvas)
Jurisprudentie
- HR 2 oktober 1979, NJ 1980/243 (Nalatige inspecteur)
- HR 29 september 1983, NJ 1982/258 (Plastic boodschappentasje)
- HR 9 november 1999, NJ 2000/40 (Spontane bekentenis II)
- EHRM 11 juli 2006, NJ 2007/226 (Jalloh)
- EHRM 1 juni 2010, NJ 2010/628 (Gäfgen II)