100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie PB0112 (PB0112). Open Universiteit ISBN 9789043036955 €4,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Ontwikkelingspsychologie PB0112 (PB0112). Open Universiteit ISBN 9789043036955

Uitgebreide, volledige samenvatting van hoofdstuk 1 tot en met 13 van het boek Ontwikkelingspsychologie van Robert S. Feldman. Alle paragrafen zijn behandeld en alle begrippen opgenomen. Overzichtelijk en in correct Nederlands geschreven met verwijzingen naar de figuren en tabellen. Wil je een b...

[Meer zien]
Laatste update van het document: 2 jaar geleden

Voorbeeld 10 van de 68  pagina's

  • Nee
  • Hoofdstuk 1 t/m 13
  • 30 mei 2022
  • 31 mei 2022
  • 68
  • 2022/2023
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (5)

14  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: erikapasimeni • 5 maanden geleden

review-writer-avatar

Door: riva2005 • 7 maanden geleden

review-writer-avatar

Door: josefienrupert • 1 jaar geleden

reply-writer-avatar

Door: ecjverhelst • 1 jaar geleden

Hoi Josefien, bedankt voor je beoordeling! Ik ben erg benieuwd wat ik nog kan aanpassen aan het document om meer sterren te kunnen krijgen. Groetjes, Elsbeth

review-writer-avatar

Door: linnschermer • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: cdkoot • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: evavanes2004 • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: mirjambloemhoff • 1 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
ecjverhelst
Samenvatting
ELSBETH VERHELST

,Alle tekst uit deze samenvatting is gebaseerd
op de tekst uit het boek:



ONTWIKKELINGS
PSYCHOLOGIE
8e editie


Robert S. Feldman
Daphne van Loon, Laurent Voets, Greet van der Wielen




Hoofdstuk 1
Een inleiding in de ontwikkeling van het kind

1.1 Een oriëntatie op ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie =
De wetenschappelijke studie naar de groei, verandering en stabiliteit bij mensen van conceptie tot ouderdom,
maar met het accent op de jaren tot de volwassenheid.
Ontwikkelingspsychologie psych kijkt dus niet alleen naar de veranderingen maar ook naar de stabiliteit.

1.1.1. De reikwijdte van het vakgebied
Thematische gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie
Onderzoek naar ontwikkeling van kinderen grofweg te verdelen in 4 centrale thema’s:
- Fysieke ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling

, - Sociaal- emotionele ontwikkeling
- Persoonlijkheidsontwikkeling

Fysieke ontwikkeling: heeft betrekking op fysieke opbouw van het lichaam zoals hersenen, zenuwstelsel,
spieren, zintuigen en de behoefte aan eten/drinken/slaap.

Cognitieve ontwikkeling: heeft betrekking op intellectuele vermogens zoals denken, leren, geheugen en
probleemoplossing.

Sociaal-emotionele ontwikkeling: heeft betrekking op sociale relaties, interacties met anderen, omgaan met
emoties.

Persoonlijkheidsontwikkeling: ontwikkeling van duurzame gedragingen en (karakter)eigenschappen die de ene
persoon van de andere onderscheiden.
Zie tabel 1.1

Leeftijdsgroepen en individuele verschillen
Onderverdeling leeftijdsgroepen:
- Prenatale periode: van conceptie tot geboorte
- Babytijd: van geboorte tot 2 jaar
- Peuter en kleutertijd: van 2 tot 6 jaar
- Schooltijd: van 6 tot 12 jaar
- Adolescentie: van 12-20 jaar
-
Sociale constructie =
Breed geaccepteerd idee over de realiteit, maar wat afhangt van de maatschappij en de cultuur op een bepaald
moment.

1.1.2 Invloeden op de ontwikkeling: ontwikkelen in een sociale wereld
Cohort =
Groep mensen die rond dezelfde tijd en op dezelfde plek geboren zijn.

Mogelijk hebben belangrijke sociaalhistorische gebeurtenissen, zoals oorlogen, economische groei en crisis,
hongersnoden en epidemieën een bepaalde gemeenschappelijke invloed op leden van een cohort (dat worden
cohorteffecten genoemd):

Normatieve gebeurtenissen:
- Historisch bepaalde invloeden => omgevingsinvloeden en biologische invloeden die verbonden zijn
aan een specifiek historisch moment (bijv. invloed van de vuurwerkramp op kinderen in Enschede).
- Leeftijdsgebonden invloeden => Biologische invloeden en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor
mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar ze opgroeien (bijv. puberteit).
- Sociaal cultureel bepaalde gebeurtenissen => etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een
subcultuur e.d.

Niet- normatieve gebeurtenissen:
- Specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een bepaald persoon terwijl de meeste
mensen hier niet mee te maken krijgen. (positief/negatief; bijv. kind dat landelijke wedstrijd wint of
kind dat beide ouders verliest)

1.2 Kinderen: Verleden, heden en toekomst
1.2.3 Vraagstukken bij de thema’s van de ontwikkelingspsychologie
Vraagstukken bij de thema’s van de ontwikkelingspsychologie:
1. Aard van de verandering tijdens ontwikkeling (continu of discontinu)
2. Belang van kritieke en gevoelige perioden
3. Het levensloopmodel vs. gerichtere benaderingen
4. Het nature-nurture debat

, 1. Continue verandering =
Geleidelijke, kwantitatieve ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit die
op vorige niveaus.
Kwantitatief: Heeft te maken met de hoeveelheid. Kinderen ontwikkelen dus meer van hetzelfde.
Vaardigheden of kenmerken veranderen niet in aard, maar wel in omvang.

Discontinue verandering =
Ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief
anders is dan gedrag in de andere stadia.
Kwalitatief: Ieder stadium is qua inhoud en hoedanigheid anders dan het gedrag in de eerste stadia.
Zie figuur 1.1

2. Kritieke periode =
Een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste of onomkeerbare
gevolgen heeft.
Komt voor wanneer de aanwezigheid van bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is voor een normale
ontwikkeling of wanneer blootstellig aan bepaalde stimuli abnormale ontwikkeling tot gevolg heeft.

Stimuli =
Prikkels, oftewel veranderingen in de uitwendige of inwendige omgeving waarop een organisme reageert.

Toch, ondanks de kritieke perioden, hebben mensen een grote mate van plasticiteit met name op het gebied
van de soc. emotionele-, cognitieve-, en persoonlijkheidsontwikkeling.

Plasticiteit =
De mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is.

Daarom spreken ontwikkelingspsychologen in plaats van kritieke perioden nu liever over:
Gevoelige periode =
Een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn voor bepaalde
omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke vaardigheden.
Gevoelige periode is de optimale periode voor bepaalde vermogens om zich te ontwikkelen.
Verschil tussen kritieke en gevoelige periode:
- Kritiek: gaat uit van permanente en onomkeerbare gevolgen van bepaalde invloeden.
- Gevoelig: gaat er vanuit dat bepaalde omgevingsinvloeden de ontwikkeling kunnen verstoren maar
dat latere ervaringen deze verstoringen weer kunnen opheffen.

3. Levensloopmodel =
Moderne theorie => hele periode, van conceptie tot volwassenheid is van belang in de
ontwikkelingspsychologie.

Focus op specifieke gebieden =
Vroege ontwikkelingspsychologen => kindertijd + adolescentie zijn belangrijkste perioden.

4. Nurture-nature debat = discussie over de oorsprong van onze eigenschappen: In hoeverre komen deze
uit onze aanleg en in hoeverre uit onze opvoeding en leefomgeving?

Nature =
Genetisch bepaalde natuur; eigenschappen, vermogen en capaciteiten die mensen van ouders erven.

Maturatie =
Proces van het geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie.

Nurture = omgevingsinvloeden bepalen gedrag:
- Biologische invloeden: Bijv. drank/drugsgebruik tijdens zwangerschap, soort/hoeveelheid eten dat kind
krijgt.
- Sociale invloeden: Bijv. manier waarop ouders kinderen opvoeden, of invloed van leeftijdsgenoten.

, - Maatschappelijke invloeden: Bijv. Sociale omstandigheden waarin mensen zich bevinden.

Biopsychosociaal =
Verschillende biologische, psychische en sociale factoren beïnvloeden elkaar wederzijds.
Vaak is ontwikkelingspsychologie niet of de ene, of de andere theorie, maar is er overlap, zoals bijv. bij nature-
nurture of continu- discontinu.
Zie tabel 1.2

Hoofdstuk 2
Theoretische perspectieven en onderzoek
2.1 Perspectieven bij het kijken naar kinderen
Theorie =
Verklaring of voorspelling t.a.v. een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties tussen een reeks feiten
of principes te begrijpen.

Persoonlijke theorieën zijn gebaseerd op ervaringen, volkswijsheden en om wat we in de media horen of lezen.

Onderzoekstheorieën zijn formeler en gebaseerd op systematische integratie van eerdere bevindingen en
theoretische veronderstellingen.

Vijf belangrijke theoretische perspectieven op de ontwikkeling van het kind:
1. Psychodynamisch perspectief
2. Behavioristisch perspectief
3. Cognitief perspectief
4. Systemisch perspectief
5. Evolutionair perspectief

2.1.1 Psychodynamische theorie van Freud
1. Psychodynamisch perspectief =
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke
krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is.

Psychodynamische theorieën kunnen in het algemeen redelijk goede beschrijvingen van het gedrag in het
verleden opleveren, maar leveren geen nauwkeurige voorspellingen op van toekomstig gedrag.

Psycho- analytische theorie van Freud (1856-1939) =
Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.

Het onbewuste =
Dat deel van iemands persoonlijkheid dat kinderlijke wensen, verlangens en behoeften omvat, die
vanwege hun verstorende aard afgesloten zijn van iemands bewustzijn.
Is volgens Freud verantwoordelijk voor een groot deel van ons dagelijkse gedrag.

Volgens Freud heeft iedere persoonlijkheid drie aspecten:
- Id =
Primitieve, ongeorganiseerde aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het
genotsprincipe:
Primitieve driften zoals seks, honger, irrationele impulsen.
Doel: zoveel mogelijk genot met zo weinig mogelijk inspanning.

- Ego =
Rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het realiteitsprincipe:
Houdt instinctieve energie in toom om veiligheid van een persoon te bewaren en voor integratie
in de samenleving.
Vormt een buffer tussen echte wereld en id.

- Superego =

, Aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt. Maakt onderscheid
tussen goed en kwaad. Ontwikkelt zich rond 5e/6e levensjaar en wordt overgenomen van
belangrijke figuren in je leven.

Freud onderscheidde niet alleen de verschillende delen van de persoonlijkheid, hij ontwikkelde ook een theorie
over de manier waarop die persoonlijkheid zich tijdens de kindertijd vormt.
Volgens hem voltrekt psychoseksuele ontwikkeling zich doordat kinderen 5 fasen doorlopen waarbij genot of
bevrediging telkens gericht is op een andere biologische functie van het lichaam.
(Oraal, anaal, fallisch, latentie, genitaal, zie tabel 2.1)
Bij te veel of te weinig bevrediging van behoeften in een bepaalde fase kan fixatie ontstaan.

Fixatie=
Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken a.g.v. een onopgelost conflict.
(Bijv. fixatie op de orale fase kan ertoe leiden dat volwassene voortdurend bezig is met orale activiteiten zoals
eten, praten, nagelbijten, roken of kauwgom knauwen)

Psychosociale theorie van Erikson (1902-1994) =
Psychodynamische visie op psychosociale ontwikkeling waarin nadruk ligt op de veranderingen in interacties
met anderen en hoe we aankijken tegen gedrag van anderen en onszelf als maatschappij.

Volgens theorie van Erikson ontwikkelen mensen zich gedurende hun leven in acht afzonderlijke stadia (zie
tabel 2.1).
In elk stadium is er sprake van een crisis of conflict. De crisis wordt nooit volledig opgelost (wat het leven
steeds gecompliceerder maakt), maar moet wel voldoende het hoofd worden geboden om naar de volgende
fase te kunnen gaan.

Freud: Ontwikkeling is min of meer compleet na de adolescentie.
Erikson: Groei en verandering gaan heel het leven door.

Meningen over het psychodynamisch perspectief
Kritiek op Freud:
- Recent onderzoek kan stadia psychoseksuele ontwikkeling niet bevestigen
- Theorie is gebaseerd op een zeer beperkte groep
- Seksistisch en discriminerend voor vrouwen

Erikson:
- Krijgt veel steun voor het idee van levenslange ontwikkeling
- Kritiek: meer gericht op de ontwikkeling van mannen dan die van vrouwen en soms vaag.
Zie tabel 2.1

2.1.2 Behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag
Behavioristisch perspectief =
Benadering binnen psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe
stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen.
Kijkt niet naar onbewuste processen, maar bestudeert volledig van buitenaf (exogeen).
Nadruk ligt op direct waarneembare feiten: de effecten van stimuli op gedrag. Als je de stimuli kent kun je het
gedrag voorspellen. Nurture is belangrijker dan nature.

Behavioristen:
- Zien ontwikkeling als kwantitatief (= continu, dus wel verandering in omvang, niet in aard) en niet
als kwalitatief (discontinu)
- Verwerpen het idee dat mensen vooraf bepaalde stadia doorlopen, omdat mens wordt beïnvloed
door omgevingsstimuli waaraan hij toevallig wordt blootgesteld
- Gedragingen (responsen) zijn resultaat van voortdurende blootstelling aan specifieke
omgevingsfactoren (stimuli).

Stimulus- respons- leren =

,Vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen zoals klassieke en operante
conditionering.

 Klassieke conditionering =
Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die
dat type respons normaalgesproken niet uitlokt. (Pavlov effect)

 Operante conditionering =
Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie
met positieve of negatieve gevoelens. (Bijv. kind is extra lief voor zijn zusje als hij een snoepje wil)
Zie tabel 2.2

Of kinderen gedrag wel of niet herhalen is afhankelijk van de vraag of het gedrag wel of niet bekrachtigd wordt
(reinforcement).

Bekrachtiging =
Het proces waarbij prettige stimulus wordt aangeboden of onprettige stimulus wordt weggenomen.

Positieve bekrachtiging =
Toedienen van prettige stimulus

Negatieve bekrachtiging =
Wegnemen van onprettige stimulus

Als gedrag wordt bestraft is de kans dat het in de toekomst wordt herhaald juist kleiner:

Positieve straf=
Introductie van onplezierige stimulus (bijv. kamer opruimen)

Negatieve straf=
Verwijderen van een prettige stimulus (bijv. smartphone afpakken)

Gedragsmodificatie =
Op behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om frequentie van gewenst gedrag te verhogen en van
ongewenst gedrag te verlagen.

Sociaal- cognitieve leertheorie: leren door te imiteren
 Sociaal- cognitieve leertheorie=
Benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door gedrag van een andere persoon (model)
te observeren en na te doen.
Leren door te imiteren.

Volgens ontwikkelingspsycholoog Albert Bandura (1986) voltrekt sociaal- cognitief leren zich in 4 stappen:
1. Aandacht; je neemt het gedrag van het model waar
2. Retentie; je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog herinneren
3. Reproductie; je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren
4. Motivatie; je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren, doordat je ziet dat het je iets
oplevert en/of doordat je op een bepaalde manier opkijkt tegen het model
Er is dus geen sprake van straf/beloning, maar van observeren. Volgens de sociaal-emotionele leertheorie is de
kans groot dat de mens gedrag imiteert als het gedrag bij het model wordt beloond.

Bandura borduurt voort op behaviorisme, maar doordat hij nadruk legt op cognitieve processen is ook het
cognitief perspectief (par 2.1.3) al te herkennen.

Meningen over behavioristisch perspectief:
Behaviorisme heeft aanzienlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkelingspsychologie.

, - De eerste generatie gedragstherapie is gebaseerd op:
Leren is een kwestie van externe stimuli en responsen. Wat binnen in een mens gebeurt is niet
waarneembaar en dus geen object van studie (mens is black box).
- De tweede generatie gedragstherapie richt zich op het veranderen van de inhoud van irrationele of
niet werkzame cognities (gedachten) onder andere m.b.v. sociaal leren.
- Bij de derde generatie gedragstherapie ligt de nadruk op anders hanteren van ongewenste gedachten
en gevoelens.

Er is overlap, maar het accent verschuift.

2.1.3 Het cognitief perspectief: kijken naar de oorsprong van ons begrip
Het cognitief perspectief=
Richt zich op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
Cognitie= kennis & begrip

Ontwikkelingsonderzoekers proberen via deze benadering achter de volgende zaken te komen:
Hoe verwerken mensen informatie?
Welke invloed heeft de manier van denken op gedrag?
Hoe veranderen cognitieve vermogens tijdens de ontwikkeling?
In hoeverre is er sprake van kwantitatieve of kwalitatieve groei van de intellectuele vermogens?
Welk verband bestaat er tussen verschillende cognitieve vermogens?

De cognitieve ontwikkeling van Piaget
Piaget (1896-1980) meende dat alle mensen in een vaste volgorde een reeks universele stadia doorlopen:
Sensomotorische fase: 0-2 jaar
Preoperationele fase: 2-7 jaar
Concreet operationele fase 7-12 jaar
Formeel operationele fase 12-volwassen
Zie tabel 2.3

In elk stadium neemt de kwantiteit van de informatie toe en verandert de kwaliteit van de kennis en het begrip.
Handelen gaat vooraf aan begrip (eerst grijpen, dan begrijpen)
Wanneer kinderen de overstap maken van het ene naar het andere stadium vindt cognitieverandering plaats.
Het menselijk denken is opgebouwd uit schema’s; georganiseerde mentale patronen die bepaalde gedragingen
of acties vertegenwoordigen.
Bijv zuigreflex: >kind komt in buurt van tepel> reflex wordt geactiveerd> kind gaat zuigen

Adaptie=
De manier waarop we reageren op- en ons aanpassen aan nieuwe informatie.

Volgens Piaget zijn er twee basisprincipes die de adaptie van kinderen verklaren:

1. Assimilatie=
Proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve
ontwikkelstadium en denkwijze.
Bijv: Kind ziet 2 rijen met evenveel knopen. De ene rij ligt dicht bij elkaar, de andere rij ver uit elkaar. Het kind
denkt dat de rij die verder uit elkaar ligt meer knopen bevat, want groter is meer.

2. Accommodatie=
Verandering in bestaande manier van denken als reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Accommodatie en assimilatie zorgen samen voor de cognitieve ontwikkeling.

Meningen over Piagets theorie:
- Zijn beschrijvingen van cognitieve groei tijdens de jeugd staan na duizenden onderzoeken nog overeind.
- Volgorde van de cognitieve ontwikkeling is in grote lijnen kloppend.
- Kritiek:

,- Volgens Piaget zijn het vier aparte stadia (discontinu proces). Critici zijn van mening dat het meer een
continu proces is. Zij ontwikkelden de informatieverwerkingstheorie.

Informatieverwerkingstheorie=
Benadering van de cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie
coderen, opslaan en terughalen.
- Komt voort uit ontwikkelingen op het gebied van elektronische informatieverwerking zoals pc’s
- Is erop gebaseerd dat complex gedrag als leren, herinneren, categoriseren en denken is op te
breken in een reeks individuele, specifieke stappen.

Piaget is van mening dat het denken tijdens de ontwikkeling kwalitatief verandert (ieder stadium is qua inhoud
en hoedanigheid anders)
Aanhangers van de informatieverwerkingstheorie zijn van mening dat verandering kwantitatief is
(vaardigheden veranderen wel in omvang maar niet in aard (meer van hetzelfde)).

Neopiagetaanse theorieën (informatieverwerking theorieën die gebaseerd zijn op Piagets onderzoek) =
> Gaan uit van cognitie die bestaat uit verschillende typen afzonderlijke vaardigheden
> Hecht meer waarde aan ervaring ter bevordering van de cognitieve ontwikkeling dan traditionele piagetaanse
theorieën.

Meningen over de informatieverwerkingstheorie
Houdt geen rekening met:
> Creativiteit (schijnbaar onlogische, non-lineaire ontwikkeling van ideeën)
> Sociaal culturele context

Cognitieve neurowetenschap=
Benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve
activiteit.
Houdt rekening met interne, mentale processen en probeert daadwerkelijk locaties en functies binnen hersenen
te achterhalen die verband houden met verschillende soorten cognitieve activiteiten. Bijv: invloed van beweging
en muziek op hersenprocessen.
Toepassingen in de zorg:
- Mensen met dementie kunnen bepaalde herinneringen terugkrijgen
- Kinderen met ASS leren zich beter te uiten

Meningen over cognitieve neurowetenschap
- Relatief nieuw gebied
- Geeft meer inzicht in “normale” en “abnormale” ontwikkeling
- Er zijn verschillende methodes ontwikkeld om in te grijpen in het geval van afwijkingen
o Critici:
- Het beschrijft ontwikkelingsverschijnselen eerder dan dat het ze verklaart. Bijv: Kind met ASS heeft
grotere hersenen, maar ze hebben geen verklaring waarom dat zo is.


2.1.4 Het systemisch perspectief: brede visies op ontwikkeling
Systemisch perspectief=
Kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en
sociale wereld (in plaats van naar 1 van de 4 domeinen)

Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner (1917-2005)
Bio-ecologisch model=
Gaat uit van vijf omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beïnvloeden.

1. Microsysteem:
Dagelijkse, directe omgeving waarin kind leeft. Kind is geen passieve ontvanger, maar beïnvloedt het systeem,
bouwt er actief aan mee.
2. Mesosysteem:

, Zorgt voor connectie tussen de verschillende onderdelen van het microsysteem. Benadrukt directe en indirecte
invloeden die ons met elkaar verbinden. (Bijv. moeder heeft slechte dag gehad op werk en is vervolgens kortaf
tegen het kind)
3. Exosysteem:
Staat voor algemenere invloeden zoals gemeenten, werk, scholen, plaatselijke media. Deze instituties
beïnvloeden het functioneren van het micro en mesosysteem en kunnen een onmiddellijke en belangrijke
impact hebben op iemands persoonlijke ontwikkeling.
4. Macrosysteem:
Vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat: maatschappij,
overheden religieuze systemen, politiek gedachtegoed en andere brede, veelomvattende krachten. (Bijv. kind
behoort tot een brede cultuur (zoals de westerse) maar staat onder invloed van een subcultuur (bijv. Turks-
Nederlands)).
5. Chronosysteem:
Ligt ten grondslag aan alle andere systemen. Omvat de invloed van het verstrijken van tijd op de ontwikkeling
van kinderen, inclusief historische gebeurtenissen en geleidelijke historische veranderingen.
Zie figuur 2.1

Het Bio-ecologisch model benadrukt onderlinge samenhang tussen verschillende invloeden op de ontwikkeling.
Ze staan in verbinding en daarom beïnvloeden ze elkaar (Bijv. ontslag van ouder heeft invloed op het kind).
Ouders beïnvloeden niet alleen het gedrag van het kind, het kind beïnvloedt ook het gedrag van de ouders.

Het benadrukt het belang van algemene culturele factoren, want die spelen een belangrijke rol in hoe mensen
de wereld zien en hoe ze zich gedragen.

Meningen over het bio-ecologisch model
Het model is van groot belang in de ontwikkelingspsychologie, maar:
Critici vinden dat er te weinig ook is voor biologische factoren.

Sociaal- culturele theorie van Vygotsky (1896-1934)
Benadering binnen de psychologie de het verloop van de cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van
sociale interacties tussen leden van een cultuur.
Formeel wordt zijn theorie niet onder de systemische theorieën geschaard. Cultuur kun je echter zien als een
systeem en Vygotsky legt de nadruk op de omgevingsinvloeden.
Vygotski is van mening dat kinderen de omgeving leren begrijpen via probleemoplossende interacties met
volwassenen en andere kinderen. Door samen te spelen- en werken leren ze wat belangrijk is en leren ze de
omgeving te begrijpen.

De sociaal culturele theorie stelt dat ontwikkeling een wederzijdse transactie is:
Mensen en omstandigheden <- invloed -> kind
Theoretici die voortbouwden op het werk van Vygotsky gebruikten bij het beschrijven van het leerproces van
kinderen het principe van scaffolds (steigers).
Scaffolding =
Kinderen krijgen ondersteuning bij het leren van een taak die net boven hun niveau ligt, waardoor ze een hoger
niveau bereiken. Dan wordt de ondersteuning afgebouwd zodat het kind de taak zelfstandig kan uitvoeren.

Meningen over Vygotsky’s theorie:
Sociaal- culturele theorie heeft steeds meer invloed gekregen vanwege de groeiende erkenning voor de
centrale rol van culturele factoren in de ontwikkeling van kinderen; hun aandacht wordt door de samenleving
bepaalde richtingen uitgestuurd.
Critici:
Te weinig oog voor biologische factoren en empirisch lastig te toetsen.

Andere systeemgerichte benaderingen:
Contextuele systeemgerichte stroming>
Benadrukt intergenerationele invloeden en de balans tussen geven en nemen.
(Intergenerationeel = wordt van generatie op generatie doorgegeven).

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ecjverhelst. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 62799 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,99  45x  verkocht
  • (14)
  Kopen