Samenvatting BEC1
Leerstof per lesweek uit Basisboek Bedrijfseconomie (12e druk)
Week 1 1, 2, 3, 4, 12.1, 12.2, 12.3
Week 2 5, 15.1
Week 3 6
Week 4 7, 8, 9, 10
Week 5 12.1, 12.3, 13
Week 6 14.1, 14.5
Week 7 12.5, 12.7
Houdt in: Hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12.1 t/m 12.3, 12.5, 12.7, 13, 14.1 en 14.5.
Triple P – Profit, people, planet.
Economische productie – Productie waarbij (op termijn) volgens verwachting de verkoopopbrengsten
meer bedragen dan de productiekosten.
Organisatie:
- Onderneming of profit organisatie Winst (continuïteit)
- Non-profitorganisatie Maatschappelijk doel, bijvoorbeeld vermindering van verslaafden
en/of daklozen
- Maatschappelijke onderneming Maatschappelijk doel met bedrijfseconomische
doeleinden
Continuïteit – Het streven van een organisatie naar voortbestaan op lange termijn.
Productiemiddelen – Natuur (grondstoffen), arbeid, kapitaal (machines).
Management accounting betreft de informatieverschaffing aan de ondernemingsleiding. Ook wel
interne verslaggeving. Dit heeft als doel om het management te ondersteunen bij de vele
beslissingen die in een onderneming genomen dienen te worden.
Financial accounting is de externe verslaggeving, de informatieverstrekking door de
ondernemingsleiding aan de andere belanghebbende bij de onderneming, zoals bijvoorbeeld
aandeelhouders, werknemers, kredietverstrekkers en de overheid.
Eigen vermogen – Vermogen dat voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld door eigenaren; de
vergoeding is afhankelijk van de winst.
Activa – De productiemiddelen waarin een onderneming heeft geïnvesteerd.
Vaste activa – Productiemiddelen die gedurende langere tijd (meer dan een jaar) hun diensten aan
de onderneming leveren.
Vlottende activa – Productiemiddelen die ontstaan en tenietgaan binnen een jaar.
Passiva – De financieringsvormen van de onderneming.
Borgstellingskrediet – Door banken verschaft krediet waarvan het risico van niet-terugbetaling wordt
gedragen door de staat.
, Financieringsplan – De manier waarop de starter de aanvangsinvesteringen denkt te gaan
financieren.
Ondernemingsplan – Plan waarin een starter de commerciële, juridische, organisatorische en
financiële aspecten van zijn onderneming beschrijft.
Vrije kasstroom – Het verschil tussen de bruto-ontvangsten uit de verkoop van producten en de
uitgaven in verband met de aanschaffing en aanwending van productiemiddelen.
Vrije kasstroom = periodewinst na belastingen + afschrijvingen – investeringen + desinvesteringen
Contante waarde – Huidige waarde van in de toekomst vervallend kapitaal en kapitalen.
Netto contante waarde – De constante waarde van alle vrije kasstromen (inclusief het
oorspronkelijke investeringsbedrag).
Rentabiliteit = Winst / Gemiddeld geïnvesteerd vermogen
Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit = Gemiddelde periodewinst / Gemiddeld geïnvesteerd
vermogen
Bestelkosten – Kosten die het gevolg zijn van het plaatsen van een order.
Belstelniveau – Voorraadniveau waarbij een bestelling wordt geplaatst.
Bestelniveau = Afzet per dag * Levertijd order
Gemiddelde krediettermijn debiteuren – Termijn die debiteuren gemiddeld uitstaan voor betaling.
Gemiddeld debiteurensaldo = (Krediettermijn in maanden / 12) * verkopen op rekening
Gemiddeld krediettermijn = (Gemiddeld debiteurenbedrag / verkopen op rekening) * 365 dagen
Opslagkosten – Kosten van opslag, financiering en risico verbonden aan het aanhouden van
voorraden.
Optimale ordergrootte – De hoeveelheid in te kopen product die leidt tot het laagste totaal van
opslagkosten en bestelkosten.
Formule van Camp: Q* (Optimale ordergrootte) = (2 * D * F) / c
Q* = Optimale ordergrootte
D = Totale afzet per periode
F = Bestelkosten per order
c = opslagkosten per stuk per periode
Agio – Het bedrag dat bij de uitgifte van aandelen wordt betaald boven de nominale waarde van de
aandelen.
Agioreserve – Reserve die ontstaat bij uitgifte van aandelen tegen een emissieprijs boven de
nominale waarde.