Hoofdstuk 1 – Wat is een verzorgingsstaat?
Verzorgingsstaat = de overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar
inwoners
Welvaart = de mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om hun
behoeften te vervullen
Welzijn = de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke
gezondheid
Solidariteitsgedachte = in een groep of samenleving is er bereidheid om risico’s met elkaar te
delen (collectief belang - als jou iets overkomt, dan wil jij ook de hulp krijgen die anderen krijgen)
Collectieve goederen = goederen (die de overheid levert) waarvan niemand uitgesloten kan
worden, ook niet degenen die er niet voor betalen (“free riders”)
Bijvoorbeeld dijken of bescherming van het leger
“free riders” zijn mensen die niet bijdragen maar toch profiteren van de collectieve
goederen, een gevaar hiervan is dat mensen gaan realiseren dat de bescherming die zij
ontvangen niet afhankelijk is van hun bijdrage
Functies van de verzorgingsstaat:
Verzorgen = de staat bied zorg voor wie door psychische of fysieke aandoeningen hulp
nodig heeft
Verzekeren = de staat zorgt er door het socialezekerheidsstelsel voor dat je in het
geval van werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid verzekert bent van een
inkomen.
o Socialezekerheidsstelsel = mensen zijn verzekert van een inkomen bij
werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid
Verheffen = de staat geeft de burgers de kans om zijn talenten te laten zien en zich te
ontwikkelen, bijvoorbeeld door het zorgen voor goed onderwijs maar ook het subsidiëren
van musea, bibliotheken en toneelgezelschappen
Verbinden = de staat zorgt ervoor dat de binding tussen mensen en hiermee ook de
sociale cohesie versterkt. Dit doen ze door middel van het socialezekerheidsstelsel,
want mensen zijn afhankelijk van elkaar, maar ook doordat de overheidsbemoeienis kan
zorgen voor een kleinere sociale ongelijkheid.
Rechten en plichten
In Nederland heb je sociale grondrechten
o Voldoende werkgelegenheid (artikel 19)
o Bestaanszekerheid en spreiding van welvaart (artikel 20)
o De bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het
leefmilieu (artikel 21)
o Volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en maatschappelijke en culturele
ontplooiing (artikel 22)
o Goed onderwijs (artikel 23)
In Nederland heb je ook plichten
o Sollicitatieplicht
o Het betalen van premies, verzekeringen en belasting
o Leerplicht
,Planeconomie = gelijkheid staat centraal en particulier ondernemerschap is niet toegestaan, en
de overheid beheert de productiemiddelen (grond, bedrijven en kapitaal), met als doel het werk en
de opbrengst eerlijk te verdelen
Dit gaat vaak gepaard met de communistische staatsopvatting (= de staat neemt de
totale verzorging van zijn burgers op zich)
Als een planeconomie goed gepland is, dan kan het zorgen voor bijvoorbeeld een laag
analfabetisme en een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen
Als een planeconomie niet goed gepland is, dan kan het zorgen voor hongersnood, geweld
en dwangmaatregelen
o China en de Sovjetunie zijn hier goede voorbeelden zijn
Vrijemarkteconomie = vrijheid staat centraal en de overheid grijpt niet actief in omtrent de
economie
Dit zorgt voor lage belastingen, maar je moet daarentegen jezelf wel verzekeren tegen
werkloosheid en onderwijs en gezondheidszorg is heel duur.
Het zorgt ook voor een mindere bereidheid om risico’s met elkaar te delen en er zullen dus
ook weinig collectieve voorzieningen zijn
o Amerika is hier een goed voorbeeld van
Drie typen verzorgingsstaten
Een verzorgingsstaat zit tussen een planeconomie en een vrijemarkteconomie in, aangezien zowel
solidariteit als gelijke kansen centraal staan
Sociaaldemocratische verzorgingsstaat / Scandinavische model
o Gelijkheid is de belangrijkste waarde
o In deze verzorgingsstaat is de rol van de overheid groot bij het leveren van
goederen en diensten en bestaat er een uitgebreid stelsel van sociale
voorzieningen
o Ze hebbe een hoge collectieve lastendruk (= alle bedragen die verplicht moeten
worden afgestaan voor de collectieve belangen (zoals belasting, premies en
verzekeringen)
o Ze hebben een flexibele arbeidsmarkt (= werkgevers kunnen je makkelijk
ontslaan, maar je komt meestal snel weer aan een goede baan, en als dat niet lukt
krijg je begeleiding en een goede uitkering (mits je kan aantonen dat je bezig bent
met een opleiding) en hieruit blijkt dat ze een sterke sociale zekerheid hebben
o Er zijn uitgebreide verlofregelingen voor ouders van jonge kinderen
o Er is een hoge arbeidsparticipatie bij vrouwen
Liberale verzorgingsstaat / Angelsaksische model
o De belangrijkste waarden zijn eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en
particulier initiatief
o In deze verzorgingsstaat is de rol van de overheid beperkt, en die van de markt is
juist groot
o De overheid geeft prioriteit aan een goed ondernemingsklimaat (= loonvorming
door de markt en flexibele arbeidsmarkt)
o Het niveau van sociale voorzieningen is laag
o Gezondheidszorg en onderwijs moeten mensen zelf regelen
Hierdoor zijn er in dit soort verzorgingsstaten veel privéklinieken en
privéscholen
o Ze hebben lage collectieve lasten
o Er is geen sterke sociale zekerheid door hun liberale waarden
o Uitkeringen zijn kort en je moet aan veel eisen voldoen om er een te krijgen
, Corporatistische verzorgingsstaat
o Het is een mengeling van de liberale en de sociaaldemocratische
verzorgingsstaat
o Er is zowel een sterk ontwikkelde collectieve sector als een harmonieuze
samenwerking tussen de overheid, werkgeversorganisaties en vakbonden
o Door de collectieve sector is er een goede sociale zekerheid, werknemers zijn
hierdoor goed beschermd tegen het risico van ziekte of ontslag
o Ze moeten verplicht pensioenpremies betalen, zodat ze altijd een net inkomen
houden
o De bescherming van het gezin is belangrijk, dit zie je in regelingen zoals de
kinderbijslag
Nederland
o Nederland past niet echt in 1 van deze 3,
o Tot 1960 waren wij een corporatistische verzorgingsstaat
o Door de vele afspraken tussen de overheid en verschillende organisaties ontstond
er een uitgebreider stelsel van sociale voorzieningen, en gingen wij richting een
sociaaldemocratische verzorgingsstaat
o De laatste jaren valt dit model langzaam uit elkaar doordat kosten voor de
verzorgingsstaat zijn gestegen en door politieke keuzes zijn de gezondheidszorg,
energievoorziening, het openbaar vervoer en de telecommunicatie overgelaten aan
de vrije markt
Hoofdstuk 2 – Ontstaan verzorgingsstaat
In de eerste helft van de 19e eeuw was de rol van de overheid grotendeels op liberale grondslag
gebaseerd
o De economie steunde op de vrije markt, iedereen kon maken wat hij wilde, er waren geen
afspraken over minimumloon en je kon zomaar ontslagen worden
o De overheid begon wel met het zelf aanleggen van verharde wegen en kanalen, zodat
handel en andere economische handelingen makkelijker en beter gingen
o De overheid bemoeide zich dus niet met de particulieren, en er was dus sprake van een
nachtwakerstaat (= een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven
van de openbare orde en veiligheid)
o Zieke en ouderen werden geholpen door rijke burgers, de kerk of andere
liefdadigheidsinstellingen. En om deze zorg te bekostigen deed de kerk een beroep
op de rijke burgers, die dit opvatten als een liefdadigheid en er werd dan ook van
de arme en zieke verwacht dat ze zich netjes en dankbaar zouden opstellen: zorg
was een gunst, geen recht
De eerste wetten rondom de zorgplicht van de overheid zien we voor het eerst in 1854, de
Armenwet; door deze wet kregen hulpbehoevenden, die niet tot een kerkelijke gezindte behoren, in
geval van echte noodzakelijkheid steun van een overheidsorgaan (meestal de gemeente)
o Deze wet werd gevolgd door andere sociale verzekeringen en arbeid beschermende
wetgeving, hiermee werden voor het eerst de risico’s van arbeid erkend en werd er een
begin gemaakt met collectieve regelingen.
o Dit was overigens ook een erkenning dat de overheid moest gaan helpen en er volgende
dan ook in de jaren daarna de volgende wetten:
o 1845 – armenwet (wet die hulpverlening voor armen en zieke verplicht als ze niet
door de kerk geholpen kunnen worden)
o 1874 – kinderwetje van Van Houten (wet tegen kinderarbeid)
o 1895 – veiligheidswet (wet over de veiligheid in fabrieken en werkplaatsen)
o 1901 – leerplichtwet (verplichte kinderen van 5-12 om naar school te gaan),
ongevallenwet (bedrijven waren verzekerd tegen financiele gevolgen van een
ongeval) en eerste woningwet (deze zorgde ervoor dat woningbouwverenigingen