Samenvatting Economie elk domein vwo
Samenvatting Economie Markten (Domein D)
Marktvorm wordt bepaald door: aanbieders, vragers, transparantie, aard van het goed en
toetredingsbarrières.Bij een perfecte markt is de hoeveelheidsaanpasser (want prijs wordt
bepaald door markt), bij monopolie is er sprake van prijszetter. Consumentensurplus is het
verschil tussen prijs en betalingsbereidheid. Producentensurplus is het verschil tussen prijs
en verkoopbereidheid.
½ * basis * hoogte = CS/PS en dit optellen is totale bijdrage aan welvaart.
Soorten producten: luxe, noodzakelijke, inferieur, complementair en substituut
Elastisch → prijsstijging leidt tot omzet verlaging
Inelastisch → prijsstijging leidt tot omzet verhoging
Afwenteling Percentage = prijsstijging/accijns * 100%
In hoeverre aanbieder/producent de heffing door kan rekenen aan de klant.
,Q = aanbod Q = -2p + 16
P = prijs p=8-½Q
TO = totale opbrengst TO = - ½ Q2 + 8q
MO = marginale opbrengst (opbrengst 1 extra product) MO = Q + 8
TK = totale kosten TK = 2q + 6
Break even: TO = TK - ½ q2 + 8q = 2q + 6
Break even is q = 4 dus bij productie van 4 is er geen winst en geen verlies
MW = maximale winst
MW: MO = MK
MK = marginale kosten (kosten 1 extra product), afgeleide TK → MK = 2
GTK = totale kosten per product (GTK = GVK + GCK)
GVK = variabele kosten per product
GCK = constante kosten per product
Pareto-optimaal: als som van CS en PS maximaal is, dat is bij perfect werkende markten.
Als iets pareto-efficiënt is, dan: vereist perfect werkende markten
geen rekening met externe effecten
geen collectieve goederen tot stand
Bedrijfsdoelstellingen:
Winstmaximalisatie in grafiek: teken horizontale MO lijn (Bij perfect werkende markt: GO =
MO = p), bepaal snijpunt MO = MK, teken door dat punt verticale lijn om q te bepalen,
bepaal de kostprijs met snijpunt q en GTK, arceer TK, TO en TW.
Kostendekkend in grafiek: teken horizontale MO lijn (Bij perfect werkende markt: GO = MO =
p), bepaal snijpunten met GTK, teken daarbij verticale hulplijnen, dit zijn de break even
points in aanbod (q)
Omzetmaximalisatie: teken horizontale MO lijn (Bij perfect werkende markt: GO = MO = p),
bepaal met gegevens uit vraag de productiecapaciteit en geef die aan op x-as, arceer TO bij
volledige productie capaciteit
,Overheid kan ingrijpen: subsidies of accijns (per stuk → lijn parallel omhoog/omlaag en
percentage → ruimte tussen oude/nieuwe lijn groter), min/max prijzen, invoerbeperking
Bij per stuk: komt er bij Qa herschrijven naar P = en dan + 10 (bij accijns van 10), Qv blijft
hetzelfde, nieuwe p
Bij percentage: van 10 naar 12 (btw 20%) voor Qa net als bij per stuk, verder dezelfde
Min. prijs: aanbodoverschot (dumpen of vernietigen, maar moet opgekocht worden),
invoerheffingen tegen buitenlandse producten en productie-uitbreidingen aan banden leggen
(melkquota), gevolgen zijn dat productie in eigen land blijft, consumenten meer betalen dan
nodig, minder keuze voor consument (invoerheffing), veel belastinggeld voor op kopen en bij
export sprake van oneerlijke concurrentie
Bij monopolie heb je in grafiek een driehoekje aan welvaartsverlies (Harbergerdriehoek), ook
bij subsidies!!
Monopolie: wettelijk, natuurlijk of collectief
vergroot vooral/alleen producenten surplus, gaat ten koste van consumentensurplus en
totale welvaart dus overheden proberen te voorkomen
Bij prijszetting: MO lijn loopt 2x zo stijl als GO lijn (snijpunt MO x-as is de helft van snijpunt
GO x-as)
Oligarchie: marktvorm met klein aantal aanbieders die op elkaar
reageren, prijszetting en toetreding beperkt, vaak multinationals.
Beiden bedrijven reageren op elkaar. Als de ene zijn prijs
verhoogt, houdt de ander zijn prijs constant (consumenten gaan
naar de andere aanbieder) Als de ene producent zijn prijs verlaagt,
verlaagt de ander zijn prijs zodanig dat hij zijn marktaandeel
behoudt ( kan extra klanten opleveren) Een kruiselingse
prijselasticiteit kan dit voorbeeld maatstaven, concurreren door productdifferentiatie.
, Kartelvorming: samenwerken met de concurrenten. Afspraken maken over een
minimumprijs, de te produceren hoeveelheid
Fusies : bedrijven besluiten als 1 onderneming verder te gaan.
Overnames: het bedrijf koopt de andere op.
Monopolistische concurrentie: een marktvorm met veel aanbieders die in de ogen van de
afnemers, soortgelijk product aanbieden. Iedere aanbieder is eigenlijk de enige aanbieder
(monopolist) van zijn eigen product, maar ondervindt concurrentie van veel andere
aanbieders die ook zo’n een product aanbieden dat een beetje afwijkt van hun product.
Nauwelijks winst te behalen door vele aanbieders met vrije toegang die als het goed gaat
met een bedrijf toetreden en de vragers afpakken. Op korte termijn valt wel winst t e
behalen.
4 p’s: promotie door reclame, product (differentiatie, assortiment, kwaliteit), plaatsbeleid
(goede vestigingsplek) en prijs (elke week nieuwe aanbieding en klantenbinding)
Samenvatting Economie Domein E
Budgetlijn
Een budgetlijn kan een ruil tussen huidige en toekomstige bestedingen zichtbaar maken
→ intertemporele ruil = ruil over tijd (je kunt in het heden meer consumeren, maar dan kan je
in de toekomst minder consumeren, of andersom)
Hiermee stel je dat er twee periodes zijn, ‘nu’ en ‘later’. Ruilen over tijd betekent dus het
moment van verdienen en uitgeven uit elkaar halen (lenen en sparen)
Bij een budgetlijn is er een neutraal punt: op dit punt wordt er gespaard noch geleend (dus
stel je verdient nu 3 euro en later 5 euro en je geeft nu 3 euro uit en later 5)
Elk punt op de lijn geeft een andere combinatie van lenen en consumeren
Als je met rente rekent: Bedragtoekomst = Bedragnu x (1+(r/100))n
Inleg = Bedragnu Rentepercentage (per periode) = r
Eindbedrag=Bedragtoekomst Aantal perioden = n (perioden is meestal het aantal jaren)
Als je wil weten wat je nu moet sparen om later (door rente) een bepaald bedrag te krijgen,
hiervoor moet je de constante waarde berekenen:
Constante waarde = Bedragtoekomst x (1+(r/100))n
Als je alle uitgaven uitstelt naar de toekomst, dan kan je dan Y2 + Y1(1+r) uitgeven
𝑌2
Als je alles nu uitgeeft, dan kan je 𝑌1 + (1+𝑟)
uitgeven, dus Y1 + de constante waarde van
Y2
Als de rente wijzigt:
→ neutrale punt blijft gelijk
𝑌2
→ andere Y2 + Y1 (1 + r) en 𝑌1 + (1+𝑟)
→ nieuwe constante waarde