Kapitel 1:
Umfeld= omgeving
Heimatstadt= woonplaats/ geboortestad
Einwohner= inwoner(s)
Ruhig= stil
Stadtmitte= stadscentrum
Altstadt= oude stad
Dorf= dorp
Stadtviertel= wijk
Auf dem Land= op het platteland
Verkehrsreich= druk/bezig
Kino= bioscoop
Nachbarschaft= buurt
Nähe= in de buurt van
Umziehen= verhuizen
Im Grünen= op het platteland
Wohnem= wonen
Miete= huur
Einfamilienhaus= vrijstaand huis
Reihenhaus= rijtjeshuis
Doppelhaushälfte= twee-onder-een-kap huis
Erdgeschoss= begane grond
Küche= keuken
Badezimmer= badkamer
Garten= tuin
Vertrag= contract
Einrichten= inrichten
Quadrameter= vierkante meter
Südseite= zuidkant
, Gemütlich= comfortabel
Im zweiten Stock= op de 2e verdieping
Hochhaus= wolkenkrabber/ flat
Bauernhof= boerenhof/ boerderij
Familie= gezin
Alter = leeftijd
Beziehung= relatie
Streiten= geschil/ ruzie maken
Nerven= zenuwen
Eltern= ouders
Verheiratet= getrouwd
Geschieden= gescheiden
Verwandt= familielid
Geschwister= broers en zussen
Erwaschen= volwassen
Ehepaar= echtpaar
Lebensgemeinschaft= leef/woon gemeenschap
Erziehen= opvoeden
Zeit verbringen= tijd doorbrengen
Gut verstehen= goed begrijpen
Kapitel 2:
Beruf = beroep
Büro = kantoor
Sekretärin = secretaresse
Bürokaufmann/ - frau = administratief medewerker
Ingenieur(in) = ingenieur
Journalist(in) = journalist
Arzthelfer(in) = medische assistent(e)
Verkäufer(in) = verkoper/ verkoopster
Umfeld= omgeving
Heimatstadt= woonplaats/ geboortestad
Einwohner= inwoner(s)
Ruhig= stil
Stadtmitte= stadscentrum
Altstadt= oude stad
Dorf= dorp
Stadtviertel= wijk
Auf dem Land= op het platteland
Verkehrsreich= druk/bezig
Kino= bioscoop
Nachbarschaft= buurt
Nähe= in de buurt van
Umziehen= verhuizen
Im Grünen= op het platteland
Wohnem= wonen
Miete= huur
Einfamilienhaus= vrijstaand huis
Reihenhaus= rijtjeshuis
Doppelhaushälfte= twee-onder-een-kap huis
Erdgeschoss= begane grond
Küche= keuken
Badezimmer= badkamer
Garten= tuin
Vertrag= contract
Einrichten= inrichten
Quadrameter= vierkante meter
Südseite= zuidkant
, Gemütlich= comfortabel
Im zweiten Stock= op de 2e verdieping
Hochhaus= wolkenkrabber/ flat
Bauernhof= boerenhof/ boerderij
Familie= gezin
Alter = leeftijd
Beziehung= relatie
Streiten= geschil/ ruzie maken
Nerven= zenuwen
Eltern= ouders
Verheiratet= getrouwd
Geschieden= gescheiden
Verwandt= familielid
Geschwister= broers en zussen
Erwaschen= volwassen
Ehepaar= echtpaar
Lebensgemeinschaft= leef/woon gemeenschap
Erziehen= opvoeden
Zeit verbringen= tijd doorbrengen
Gut verstehen= goed begrijpen
Kapitel 2:
Beruf = beroep
Büro = kantoor
Sekretärin = secretaresse
Bürokaufmann/ - frau = administratief medewerker
Ingenieur(in) = ingenieur
Journalist(in) = journalist
Arzthelfer(in) = medische assistent(e)
Verkäufer(in) = verkoper/ verkoopster
