Aantekeningen psychologie: een inleiding
H1: Wat is psychologie?
- Breed begrip met veel invalshoeken. Letterlijk: zielkunde
Twee specialisaties
- Experimentele psychologie
o Onderzoek, stereotype ratten. Ze doen onderzoek om de psyche van (soorten die
lijken op) de mens te ontrafelen
Hypothese ontwikkelen
Experiment uitvoeren
Data verzamelen
Objectieve (‘empirische’) data
Afhankelijke variabele
Resultaten analyseren en hypothese verwerpen of accepteren
Significantie
Verwerpen/accepteren
Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
- Toegepaste psychologie
o Het door de experimentele psychologen verkregen kennis toepassen om problemen
van mensen op te lossen
Onderzoeksmethoden
- Experimenteren
o Zie hierboven
- Correlatie-onderzoek
o Bekijken of er samenhang (‘correlatie’) is tussen twee variabelen, bijvoorbeeld
‘vrouwen hebben meer kans op depressie’
- Survey
o Vragenlijst
- Natuurlijke observatie
o Spreekt voor zich, je observeert natuurlijke dingen zoals gedrag van mensen
- Gevalstudie
o Een onderzoek waar één of enkele dingen worden onderzocht
,Ontstaan van de psychologie
Psychologie is een jonge wetenschap, startte pas in het begin van de 20 e eeuw. Komt voort uit
filosofie, die veel eerder er was. René Descartes was soort van de oprichter van de cognitieve
psychologie. Wundt bedacht het structuralisme
Scholen in de psychologie
- Structuralisme
o Sensaties, beelden en gevoelens proberen te ontrafelen
- Functionalisme
o Onderzoek naar functies van bewuste ervaringen
H2: Zeven invalshoeken; met name biopsychologie en
psychodynamica
Biopsychologie/neurowetenschap
Uitgangspunt
- Oorzaken van gedrag zijn te vinden in de genen, hersenen, het zenuw- en hormoonstelsel
o Hoe beïnvloeden biologische processen het gedrag?
Concreet: onderzoek naar erfelijkheid, evolutionaire basis en biologie
Erfelijkheid
Dit is al een bekend verhaal maar goed… toch ff opschrijven 😉 Het genotype is de combinatie van
allelen die je van je ouders hebt meegekregen, bijvoorbeeld één allel voor linkshandigheid, en één
allel voor rechtshandigheid. Het fenotype is het uiterlijke kenmerk, dus wat je kan zien, bijvoorbeeld
blauwe ogen.
Er kunnen ook mutaties optreden. Dit is een ‘foutje’ die gemaakt is bij de ontwikkeling van het kind,
die normaal gezien niet zou voorkomen in die soort, bijvoorbeeld iemand met het Downsyndroom
heeft een extra chromosoom op paar 21, dit heet trisomie.
Gedragsgenetica
- Onderzoek naar de genetische basis van gedrag, eigenschappen en stoornissen.
o Directe verbanden tussen gedrag en genetica: moeilijk aantoonbaar -> Complex
gedrag samenspel tussen veel genen en interactie met de omgeving
Voorbeeld: criminaliteit is een zeer complex en cultuurgebonden definitie.
Successen: vaststellen van genetische basis van bepaalde stoornissen, zoals
het syndroom van Down, fragiele X-syndroom, maar vermoedelijk ook
schizofrenie
Tweelingstudies
- Eeneiige tweelingen hebben 100% hetzelfde genotype. Twee-eiige tweelingen hebben
ongeveer 50% hetzelfde genotype.
o Aanname: als er dezelfde omgevingsinvloeden zijn, moet het verschil dus liggen bij
de erfelijkheid.
Kritiekpunten:
, De aanname klopt niet. Eeneiige tweelingen worden vaker op
dezelfde manier behandeld (dezelfde kleren, kapsel, hobby’s).
Genetic pathways zijn te ingewikkeld om als één op één relatie weer
te geven.
o Ook: eeneiige uit elkaar gehaalde tweeling bij de geboorte; eeneiige tweelingen die
bij verschillende gezinnen terecht zijn gekomen.
o Conclusie van Bouchard: erfelijkheid betekent 50% van de persoon. De andere 50%
is de invloed van het milieu.
Natuurlijke selectie en evolutie
- Onderdelen van het gedrag zijn onmiskenbaar aangeboren
o Aanwezig bij de geboorte en deel van de biologische erfenis. Deze wordt gedeeld
met soortgenoten, bijvoorbeeld de aanleg om op twee benen te lopen.
Gedrag dat consequent bij een soort wordt aangetroffen, heeft
waarschijnlijk een genetische basis die geleidelijk is ontstaan dankzij
natuurlijke selectie en evolutie.
- Natuurlijke selectie heeft een aantal stappen:
o Stap 1: de omgeving legt druk op een soort
Voorbeeld: de bomen groeien beter en dus hoger
o Stap 2: er ontstaat concurrentie tussen individuen om schaarse bronnen zoals
voedsel
De ene giraffe kan beter bij de boom dan de andere
o Stap 3: organismen die het meest geschikt blijven, overleven
De giraffen met een lange nek kan wel eten, maar de giraffe met de korte
nek niet.
o Stap 4: de succesvolle organismen geven hun genen voor.
De giraffe met de lange nek paart en geeft zo zijn gen voor een lange nek
door. Nadat de evolutie heeft plaatsgevonden, hebben alle giraffen lange
nekken.
Evolutiepsychologie
We houden overblijfselen van gedrag over van vroeger, bijvoorbeeld een angst hebben voor
gevaarlijke en/of giftige dieren, onze voorkeur voor zoet en vet voedsel
- De vier F’s
o Fighting (agressie, motivatie)
o Fleeing (vluchten, toegeven)
o Feeding (gedrag komt voort uit zoektocht naar eten)
o Fornicating (je genen door willen geven)