Samenvatting SWK 7 Deeltoets 1
Jaar 2 - Pedagogiek (februari 2022)
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1 - Orthopedagogiek 2
Literatuur 6
Hoofdstuk 1 6
Hoofdstuk 2 7
Hoorcollege 2 10
Literatuur 13
Hoofdstuk 10 13
Hoorcollege 3 17
Literatuur 19
Hoofdstuk 11 19
Hoorcollege 4 23
Literatuur 26
Hoofdstuk 12 26
Hoorcollege 5 30
Hoorcollege 5 30
Literatuur 32
Hoofdstuk 8 - autismespectrumstoornis 32
1
, Hoorcollege 1 - Orthopedagogiek
Drie vormen van reflectie
Theoretische reflectie = enige kennis van statistiek is nodig om onderzoek op waarde te schatten.
- We proberen evidence based te werken, maar het bewijs is soms heel dun.
Stappen van het zalm experiment:
1. Je ziet: er wordt van alles beweerd naar aanleiding van hersenscans
… maar je gelooft er regelmatig weinig van
2. Je denkt: die zijn helemaal niet zo betrouwbaar
… de vraag is: denk je dat, of weet je dat?
3. Je voorspelt: zelfs bij een dood dier zie je nog pixels
… je werkt dat uit tot toetsplan: ‘ik leg een dode zalm in de scanner’
4. Je voert de toets uit en verzamelt ervaringsfeiten
… een ander woord voor ervaring is empirie
5. Je evalueert de uitkomst
… kwam je voorspelling uit? wat weet je nu?
Methodische reflectie = om te bepalen of iets klopt of niet, daarom gebruik je de empirische cyclus.
- Dat is de wetenschappelijke methode voor het nemen van een onderbouwd besluit.
Theoretische reflectie = in wetenschappelijke toetsing speelt logica altijd een rol. De interpretatie van
resultaten staat daarmee nooit 100% los van de denkwereld van de onderzoeker.
Onderzoek is dus → het toetsen van hypothesen
➢ Stap 1: je neemt wat waar (een observatie middels gesprek, vragenlijst of gesprek)
➢ Stap 2: je formuleert een idee over wat je ziet
○ Je induceert een hypothese vanuit je observatie
➢ Stap 3: je maakt voorspellingen toetsbaar (=deductie) en kiest instrumenten om je interpretatie
te toetsen (=operationaliseren)
○ Je besluit: als ik dit zie, geloof ik A, als ik dat zie, geloof ik B
➢ Stap 4: je voert je onderzoek uit (=toetsing)
○ Je verzamelt gegevens in de realiteit (=de empirie), je doet een ervaring op
➢ Stap 5: je koppelt de gevonden gegevens terug naar je hypothesen
○ Dit is de evaluatie: wat klopt er, wat klopt er niet? wat mag ik nu zeggen?
Hypothesen toetsen vraagt dus kritisch denken
● Is mijn inductie logisch, op grond van wat we al weten?
○ VB: kun je autistisch worden van een afstandelijke opvoeding?
● Is mijn deductie wel logisch, op grond van wat we weten?
○ VB: zie je bij een misbruikt kind altijd concentratieproblemen?
● Heb ik juiste en deugdelijke instrumenten gekozen?
○ VB: kan ik gedragsproblemen onderzoeken met alleen observeren?
○ VB: kan ik een angststoornis goed vaststellen met de DSM?
● Heb ik mijn instrumenten wel goed gebruikt?
● Heb ik de gegevens goed verwerkt?
○ VB: heb ik de leeftijd van het kind wel goed uitgerekend?
● Volgen mijn conclusies logisch uit de gegevens?
○ Of heb ik te veel geïnterpreteerd?
Logica, kunde en kennis.
Hypothesen toetsen
● Doe je om de volgende stap in het zorgproces te onderbouwen
○ Diagnostiek staat in de praktijk ten dienste van de hulpverlening
● Je onderzoekt hypothesen die verschil maken voor je handelen
2
, ○ VB: moet ik wel of geen hulp aanbieden?
○ VB: is er wel of niet sprake van kindermishandeling?
● Bij complexere vragen doe je een beroep op specialisten
○ VB: is er wel of niet sprake van autisme?
● Ook als er specialisten aan het werk zijn, lever je je bijdrage
Definitie psychodiagnostiek = alle activiteiten die gericht zijn om een persoon, gezin of ander systeem
te onderzoeken met het oog op verkrijgen van inzicht in de situatie en/of kunnen beslissen hoe te
handelen.
- Psychodiagnostiek betreft alle diagnostiek in het domein van psychosociale problematiek,
inclusief de neuropsychologische en psychosomatische aspecten daarvan - onafhankelijk van
discipline of referentiekader
- Het verwijst dus niet naar activiteiten specifiek door psychologen of op grond van kennis uit het
domein van de ontwikkelingspsychologie → psychodiagnostiek is iets wat we met zijn allen
doen
- In dit boek wordt de term diagnostiek gebruikt als equivalent met de term psychodiagnostiek,
al is ‘diagnostiek’ formeel gesproken een breder te gebruiken term
Definitie diagnose = een beschrijving van een probleem of situatie met het oog op het nemen van een
beslissing die relevant is voor een bepaald oordeel of handeling. Wanneer de beschrijving geen
verklaring bevat, wordt gesproken van beschrijvende diagnose, symptomatische diagnose dan wel een
classificatie.
- Een goede diagnose is een probleemdefinitie → waarom is het ontstaan?
- Een diagnose is het door en door kennen van een situatie, zodat je een oordeel kan vellen
Een persoonlijk-professioneel reflectie = iedere discipline kan zijn eigen bijdrage leveren aan
diagnostiek: van kleuterjuf tot en met de psychiater. Durf jij je plek in te nemen tegenover hoger
opgeleiden? Laat je lager opgeleiden in hun waarde?
- Verantwoord werken vraagt doorlopende reflectie
- Kun je samen werken? Durf je je eigen ideeën ter discussie te stellen? Sluit je goed aan
bij de hulpvragers? Hoe ga je om met je stress?
Orthopedagogiek voor hbo- pedagogen:
● Theoretische aspecten
○ Systeemgericht denken en werken is essentieel
○ Maar altijd met net zoveel oog voor individuele
factoren
● Methodische aspecten
○ Handelingsgericht werken met de regulatieve cyclus
○ Momenten van onderzoek en van reflectie
● Persoonlijk-professionele aspecten
○ Naar problemen durven kijken, contact durven maken
○ Niet bagatelliseren, niet dramatiseren, niet negeren
○ Discipline opbrengen om gefundeerde kennis te
gebruiken
○ Discipline opbrengen om samen te werken
Criteria bij toetsing
● 0 hypothese → er is niets aan de hand dat hulp rechtvaardigt
● Alternatieve hypothese → er is hulp nodig
● Maar: wat zijn je criteria? wanneer heeft iemand hulp nodig?
Een kwantitatieve manier van beoordelen
3
, ● Frequentie: het gebeurt buitensporig vaak (een statistisch criterium)
● Duur: hoe langer een probleem bestaat, hoe lastiger te veranderen
● Ontwikkelingsverloop: grote disharmonie, of een knik in de ontwikkeling, of langdurig terugval
● Intensiteit: het is opvallend heftig, met grote gevolgen (afwijking ideaal)
● Omvang: komt in meerdere situaties voor
● Ongebruikelijkheid: het komt op dezelfde leeftijd, op dit ontwikkelingsniveau, in deze fase, of
bij deze sekse, of in deze groep maar weinig voor: een statistisch criterium
Een kwalitatieve manier van beoordelen:
● Lijden: iemand voelt zich erg ongelukkig (afwijking van het ideaal)
● Onvrijheid: iemand is de macht over zichzelf kwijt
● Oninvoelbaarheid: je kan er niet in inleven, je raakt het contact kwijt
● Sterke afwijking van het maatschappelijke ideaal, verbonden aan risico’s voor lichamelijke,
geestelijke en sociale ontwikkeling
● Herkenbaar beeld: een samenhangend patroon van verschijnselen (symptomen) dat verbonden
is met problemen in ontwikkeling (proces) waarvan bekend is dat niet vanzelf overgaat
(prognose).
Bij diagnostiek spelen altijd waarden en normen: professionele, maatschappelijke en persoonlijke
opvattingen - tijd en cultuurgebonden.
Integratie van perspectieven: adaptatie
● Kan de persoon leeftijdsadequaat reageren?
● Kan de persoon leeftijdsadequaat zijn werk doen?
● Dat vraagt een evenwicht tussen de mogelijkheden van de persoon en de mogelijkheden van de
omgeving
● LET OP: sommige mensen functioneren sociaal en professioneel geweldig, maar zijn toch diep
ongelukkig. Leiden kan op zich een criterium zijn
● LET OP: sommige mensen functioneren sociaal en professioneel geweldig, maar maken
sommige anderen toch diep ongelukkig. Het leiden van de omgeving (onveiligheid) kan een
criterium zijn.
Voorbeeld: een stel ouders komt bij je omdat hun kind andere kinderen bijt
Hoe vraag je naar het ontwikkelingsniveau?
1. Vergelijk: leeftijd en leerjaar
2. Ouders: vergelijking brusjes, neefjes
3. Ouders/leerkracht: is er ooit een IQ onderzoek geweest?
4. Leerkracht: vergelijking met andere kinderen
5. Leerkracht: scores
6. Spelgedrag: speelt het kind met leeftijdgenoten?
Volgende vragen:
1. Kwantitatief: hoe vaak, hoe sterk, hoeveel plekken
2. Kwalitatief: wie heeft er last van? wat gaat er mis?
3. Subjectief:
- Hoe beleven betrokkenen het?
- Wat denken ze dat er aan de hand is?
- Wat hopen ze dat er verandert?
- Waarom wordt er nu pas hulp gevraagd?
4. Geschiedenis: gebeurtenissen, diagnostiek en hulp
5. Context
- Bio Psychosociaal functioneren, beschermende en bedreigende factoren, wie is
verantwoordelijk
Toetsing: waarmee?
Alle hulpverleners…
4