SAMENVATTING
Literatuur bij cursus Cognitieve therapie en Gedragstherapie
Boek Cognitieve Therapie (Ten Broeke et al.)
Voorgeschreven literatuur ⇒ Hoofdstuk 1 t/m 7
Tentamen ⇒ Open vragen
Hoofdstuk 1 - Cognitieve therapie; een inleiding
Sinds ongeveer eind jaren ‘50/begin jaren ‘60 meer aandacht in psychologie voor cognities. Eerst
was cognitieve therapie nog een verzamelnaam voor verschillende vormen therapie, waaronder:
1. Rationeel-emotieve therapie (RET) van Albert Ellis. Hierbij werd er vanuit gegaan dat
psychopathologie het resultaat is van een beperkt aantal irrationele opvattingen.
2. Cognitieve therapie van Beck, met als uitgangspunt dat psychopathologie het gevolg is van
systematische vertekeningen in de wijze waarop informatie geselecteerd en verwerkt wordt
tot betekenissen. Deze vertekeningen zijn het gevolg van raadpleging van eerder in het
geheugen opgeslagen kennis en beïnvloeden de informatieverwerking in het heden.
De methode van Beck is centraal komen te staan.
Cognitieve therapie vs. gedragstherapie? → Zowel gedragstherapie als cognitieve therapie richt zich
op het wijzigen van concreet probleemgedrag. De behandelingen zijn gebaseerd op een duidelijk
hypothese over het ontstaan en het voortduren van de problematiek. Een belangrijk verschil met de
gedragstherapie is dat de nadruk op cognities ligt in zowel theoretische opvattingen over
psychopathologie als in de behandeling.
Kenmerken cognitieve therapie
- Cognities staan centraal
- Probleemgericht
- Kortdurend
- Gestructureerd en doelgericht
- Actiegericht
- Samenwerking tussen therapeut en cliënt
- Wetenschappelijk karakter
- Educatief
In de cognitieve psychologie wordt de mens gezien als een informatieverwerkend systeem, en
hebben informatieverwerkingsprocessen invloed op emoties, motieven, gedrag en fysiologische
processen. De informatieverwerkingsprocessen (waarneming, verwerking en geheugen) worden
beinvloed door de informatie zelf, en reeds aanwezige kennis wordt verondersteld opgeslagen te
zijn in zogenaamde schema’s
. Dit zijn geheugenstructuren waarin relatief stabiele
kennisrepresentaties opgeslagen zijn, welke zijn gevormd in de loop van het leven op grond van
(vooral) vroege ervaringen. Het is een soort theorie over de aard van gebeurtenissen, objecten of
situaties waarmee we in aanraking komen. Hiermee kunnen we de wereld interpreteren en het is in
zekere zin onze persoonlijke theorie over de aard van de werkelijkheid.
Niet alle kennis die in schema’s is gerepresenteerd is expliciet benoembaar. Veel kennis is
onbewust. Schema’s kunnen worden geactiveerd door o.a. informatie van buitenaf en mentale
gebeurtenissen zoals herinneringen.
Schema’s ordenen en organiseren de waarneming, interpretatie en herinnering en geven richting
aan het gedrag. Zonder schema’s zou ons geheugen bestaan uit losse herinneringen en gedachten,
zonder onderling verband. Schema’s zijn normaal, functioneel en helpend. Soms raken schema’s
,systematisch vertekend of gaan ze mis, en dergelijke vertekeningen of fouten kunnen leiden tot
psychische stoornissen.
De inhoud van schema’s kan worden onderverdeeld in:
1. Kernopvattingen ⇒ Fundamentele opvattingen over de eigen persoon, over anderen, over
de wereld in het algemeen en over de toekomst.
2. Intermediaire opvattingen ⇒ Komen voort uit kernopvattingen. 3 vormen:
a. Conditionele opvattingen; ‘als … dan …’
b. Instrumentele opvattingen; regels en strategieën om negatieve ervaringen te
vermijden en positieve te verkrijgen
c. Attitudes; uitspraken met evaluatief karakter (het is verschrikkelijk om … )
Er is nog een derde niveau waarop cognities kunnen worden beschreven:
Automatische gedachten
Hiermee worden de feitelijke woorden of beelden bedoeld die in een specifieke situatie in iemand
opkomen. Deze gedachten kunnen positief, neutraal of negatief zijn en worden gekenmerkt door
een bijna reflexmatig karakter. Ze beïnvloeden het gevoel en gedrag in specifieke situaties. Deze
gevoelens en gedragingen kunnen op hun beurt de kern- en intermediaire opvattingen en
strategieën bevestigen of versterken.
Hoofdstuk 2 - De globale structuur en principes van
Becks cognitieve therapie
Fases in het cognitieve therapieproces:
1. Probleeminventarisatie, opstellen casusconceptualisatie en behandelplan
2. Presentatie van het cognitieve model en de werkwijze + instemming van cliënt
3. Identificeren disfunctionele automatische gedachten
4. Onderzoeken automatische gedachten en formuleren alternatieve gedachten m.b.v. verbale
uitdaagtechnieken
5. Onderzoeken automatische gedachten en formuleren alternatieve gedachten m.b.v.
gedragstechnieken
6. Onderzoeken automatische gedachten en formuleren alternatieve gedachten m.b.v.
verbale- en gedragstechnieken
7. Terugvalpreventie
In de eerste sessie wordt het cognitieve model aan de cliënt uitgelegd, bij voorkeur met behulp van
visuele ondersteuning. Bijvoorbeeld model erbij nemen en een voorbeeld geven hoe het werkt (in
het boek voorbeeld van angst voor honden). Hierdoor wordt de informatie levendiger en zal het
begrip verhogen. Vervolgens kan de problematiek van de cliënt worden vertaald in termen van het
cognitieve model. Om na te gaan of de uitleg goed is overgekomen, is het verstandig de cliënt zelf
de uitleg van het cognitieve model in eigen woorden globaal te laten samenvatten.
Het helder maken van de gang van zaken en het vragen om instemming voorkomt misverstanden in
latere fases van de therapie en ‘verplicht’ de cliënt zich te conformeren aan de werkwijze. Zo kan
er altijd worden teruggegrepen naar gemaakte afspraken als de cliënt zich hier niet aan houdt.
Naast het verschaffen van reële verwachtingen van de therapie en het bekrachtigen van het
cognitieve model, kan het voorspellen van terugval ook het vertrouwen in de therapeut versterken
op het moment dat er daadwerkelijk een terugval optreedt.
Structuur van de zittingen
Een sessie bevat in principe een aantal vaste agendapunten om de structuur te waarborgen. Zowel
de therapeut als de cliënt kunnen agendapunten inbrengen. Verloop van een sessie (agenda):
1. Stand van zaken
, 2. Score ernst van de klachten over de afgelopen periode
3. Opstellen agenda
4. Bespreken huiswerk vorige sessie
5. Afwerken agendapunten (gericht op focus van de behandeling*)
6. Maken van nieuwe huiswerkafspraken
7. Afsluitende samenvatting door therapeut en feedback van cliënt
Dit is, met name in het begin, de verantwoordelijkheid van de therapeut.
Agendapunten die niet aan bod komen, worden zo veel mogelijk als huiswerk meegegeven.
Identificeren van disfunctionele gedachtepatronen
Voor het leren opsporen van gedachten moet ruim de tijd worden genomen. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van het gedachteschema (zie H4). De automatische gedachten worden vaak niet meer
bewust ervaren, waardoor bij cliënten de aandacht vooral is gericht op de emotie als geheel of het
gedrag dat daarbij hoort. Dit is dan ook vaak de aanleiding voor het zoeken van hulp.
In de beginfase kan het voor een cliënt confronterend zijn om bepaalde gedachten bloot te leggen.
Daarom wordt aangeraden in het begin niet heel ver door te vragen maar te werken met de
beschikbare, doch meer oppervlakkige automatische gedachten.
Onderzoeken van gedachten: verbale uitdaging en gedragsexperimenten
Als de cliënt het opsporen van disfunctionele gedachten voldoende beheerst, wordt overgegaan
naar de volgende stap in het proces: het toetsen van de geloofwaardigheid van de gedachten.
Daartoe wordt vastgesteld wat de Belangrijkste Automatische Negatieve Gedachte (B.A.N.G.) is.
Vervolgens wordt de stap gezet naar het formuleren van alternatieve, meer evenwichtige
gedachten. Deze wordt gebaseerd op de bewijzen die in de loop van het onderzoek zijn verzameld.
Naast min of meer verbale technieken worden ook bijna altijd gedragsinterventies in de therapie
betrokken. Deze technieken worden toegepast om de geloofwaardigheid van de nieuwe gedachte te
vergroten.
Hoofdstuk 3 - Casusconceptualisatie en behandelplan
Cognitieve casusconceptualisatie (CCC) kent meerdere doelen:
- Overzichtelijk weergeven van alle relevante aspecten van een psychisch probleem
- Makkelijk te vertalen naar een cognitieve gedragstherapie
- Bevorderen van een meelevende houding bij de therapeut
- Geven van structuur aan de intake
- Geven van structuur aan het therapieverloop
- Bevorderen van kritisch denken bij de therapeut
Er kunnen bij een CCC 3 onderdelen worden onderscheiden:
1. Algemene informatie en beschrijving van de problematiek
Problematiek wordt beschreven in termen van gedrag, lichamelijke sensaties en automatische
gedachten. Ook wordt een DSM-diagnose gegeven.
● Algemene informatie ⇒ Leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, beroep, etc.
● Actuele problematiek ⇒ Bondig beschrijven problematiek, genoemde symptomen worden
zo veel mogelijk samengevat onder de noemer van een stoornis. Aanvullende informatie
kan worden verkregen door klachtenlijsten af te nemen.
● Gedachten, gedrag en lichamelijke reactie(s) ⇒ Om hier een goede indruk van te krijgen is
het aan te raden om een recente en representatieve situatie waarin de problematiek
speelde gedetailleerd te bespreken. Bij het onderdeel ‘gedrag’ kan onderscheid worden
gemaakt tussen (1) vermijdingsgedrag, (2) vluchtgedrag, (3) veiligheidsgedrag en (4)