Hoofdstuk 13: Radiotherapie
13.3.6 Inwendige bestraling met gesloten bronnen
Bij inwendige bestraling met een gesloten bron spreekt men van brachytherapie
(brachy betekent dichtbij). Deze vorm van bestraling vindt bij een klein aantal indicaties
plaats door met gamma of bètastralen. Vaak wordt er een inwendige bestraling toegepast in
combinatie met uitwendige bestraling, met als doel de tumor een zo hoog mogelijke
bestralingsdosis te geven.
Bij inwendige bestraling worden radioactieve nucliden (atoomsoort) toegepast, waarbij een
hoge dosis straling dichtbij of in het tumorproces wordt afgegeven. De meest gebruikte
stoffen hierbij zijn iridium-192, cesium-137 en in sommige instellingen ook jodium-125.
Direct effect: DNA wordt kapot gestraald.
Tweede effect op celniveau: door defecten in het DNA zal er door de straling
(zuurstofradicalen) geen celdeling plaatsvinden.
Er kunnen waterradicalen ontstaan waardoor de omgeving bij de tumor giftig wordt en een
cytotoxisch (celdodend) effect ontstaat.
Principe
De radioactieve bron (vaste stof, ingekapseld verpakt als gesloten bron in een houder) wordt
dichtbij of in de tumor geplaatst, waardoor een minder hoge dosis straling in het omliggend
weefsel terechtkomt. De bron zendt ioniserende straling uit die voor de patiënt therapeutisch
werkt. Vrijwel altijd wordt er gebruikgemaakt van een afterloading-apparaat; hierbij kan de
bron op elk moment worden teruggebracht in de kluis van het apparaat. De patiënt wordt
zelf niet radioactief en kan ook niemand besmetten. Het kan zowel curatief zijn als palliatief.
Gebruiksvormen en toepassing
Inwendige bestraling kan onder meer worden toegepast bij bepaalde stadia van
toegankelijke tumoren zoals van: tong, wang, nasofarynx, oesofagus, mamma, blaas,
bronchus, prostaat, vagina, cervix en uterus. Maar ook patiënten met kleine tumoren aan
ooglid, oor, neus, wang, tong of blaas komen voor deze techniek in aanmerking.
Technieken
Bij inwendige bestraling met een gesloten bron wordt een radioactieve nuclide in buigzame
draadvormige bronhouders (dunne plastic katheters) geplaatst. De draadvormige
bronhouders (operatief) worden eventueel onder narcose op een bepaalde onderlinge
afstand in en rondom de tumor geplaatst. Indien de bronhouder inclusief de stralingsbron in
de tumor en het omliggende weefsel is aangebracht, spreekt men van een interstitiële
applicatie.
Indien gebruikgemaakt wordt van een bestaande holte om een bron in te brengen
(slokdarm, baarmoeder en prostaat), spreekt je van intracavitaire applicatie. Gedurende de
behandeling blijven de tubehouders, inclusief de stralingsbron, zitten: men spreekt dan van
bronnen ‘in situ’. Intraluminale (in holte)
Als de radioactieve nuclide wordt geplaatst in een omhulling spreekt men van plaatsing in
een applicator. Deze bronhouder (applicator) wordt eerst zonder stralingsbron in de patiënt
geplaatst. Daarna wordt de radioactieve nuclide in de houder aangebracht (applicatie).
Een applicatie kan op verschillende manieren worden uitgevoerd: door middel
van preloading en afterloading.
- Preloading; hierbij worden de stralingsbronnen direct, zonder applicator, bij de patiënt
ingebracht. Vanaf het begin van de applicatie staat iedereen die met deze patiënt in
aanraking komt aan straling bloot. Een voorbeeld is een implantaat met jodium-125-
bronnen in de prostaat, waarbij de straling echter zo weinig doordringt, dat er geen straling
buiten het lichaam van de patiënt komt. Deze jodium-125-bronnen blijven levenslang
aanwezig.
- Afterloading; hierbij worden eerst de benodigde applicatoren zonder stralingsbronnen bij de
patiënt ingebracht. Na het maken van controlescans worden de stralingsbronnen in de
, bronhouderkatheter of applicator aangebracht. Daarna staat iedereen die de patiënt
benadert aan straling bloot, tot deze bronnen weer verwijderd zijn. Deze werkwijze wordt
bijvoorbeeld gebruikt bij de inwendige bestraling bij cervixtumoren.
Preloading; implantatie van jodium-125 bronnen in de prostaat.
Plaatsing brachynaalden voor Afterloading brachytherapie.
Dosistempo’s
De inwendige bestraling met afterloadapparatuur kan in verschillende dosistempo’s worden
toegepast, zoals:
Low dose rate (LDR), het beste te vergelijken met vroegere applicaties (0,4–2 Gy per uur). De
behandeling kan enkele dagen duren maar wordt nog slechts zelden toegepast.
High dose rate (HDR met hoog dosistempo (12 Gy/min), waardoor de patiënt veel sneller
klaar is met de behandeling maar veel sneller bijwerkingen krijgt. Omdat de totale dosis vaak
wel kleiner is, blijven late-termijnbijwerkingen beperkter.
Pulse dose rate (PDR), waarbij een hoog dosistempo in kleine porties wordt gegeven
(ongeveer elke 10 minuten gedurende een vastgestelde periode).
Begrippen
Ioniserende straling: snel voortbewegende geladen en ongeladen kerndeeltjes en
magnetische golven. Fotonen: gammastralen en rongenstralen met een liniaire versneller.
Deeltjes: protonen, elektronen, protonen.
Veroorzaakt zuurstofradicalen, waardoor zuurstof aan de tumor wordt onttrokken.
Tolerantiedosis: dosis die gezonde weefsels kunnen verdragen zonder blijvende schade.
Therapeutische dosis: dosis waarbij schade aan de tumor wordt aangericht.
Therapeutische breedte: het verschil tussen beiden.
Fractionering: geven van kleine dosissen straling in porties.
Hypofractionering: mindere keren bestraling, maar hoge dosissen.