Begrippenlijst Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie
Week 1 Hoofdstuk 2: Prenatal Development and the Newborn Period
Epigenese: De opkomst van nieuwe structuren en functies tijdens de ontwikkeling.
Gameten (gametes, germ cells): Voorplantingscellen (ei- en spermacellen) die de
helft van het genetisch materiaal bevatten van alle andere cellen in het lichaam.
Gameten worden geproduceerd door meiose.
Meiose: Een proces van celdeling dat gameten produceert
Conceptie: het samensmelten van een eicel (moeder) en spermacel (vader)
Zygoot: Een bevruchte eicel.
Embryo: Ontwikkelend organisme in de 3e tot 8e week van de prenatale ontwikkeling
Foetus: Ontwikkelend organisme vanaf de 9e week tot de geboorte
Mitose: Celdeling die resulteert in twee identieke cellen
Embryonale stamcellen: Embryonale cellen die zich tot elk type lichaamscel kunnen
ontwikkelen.
Apoptose: Genetisch geprogrammeerde celdood.
Identieke (monozygote) tweeling: Tweeling die ontstaat door het in tweeën delen van
de zygoot, waardoor beiden zygoten exact dezelfde genen hebben.
Twee-eiige (dizygote) tweeling: Tweeling die ontstaat wanneer twee eicellen
tegelijkertijd in de eileider worden losgelaten, waardoor beide eicellen bevrucht
worden (door andere spermacellen). Dizygote tweelingen delen 50% van hun DNA.
Neurale buis: Een groef die gevormd wordt in de bovenste laag differentiële cellen in
het embryo, die uiteindelijk het brein en ruggengraat zullen vormen.
Vruchtzak (amniotic sac): Een transparante, met vocht gevuld membraan dat de
foetus omringt en beschermt.
Placenta: Een ondersteunend orgaan voor de foetus: Het houdt de bloedsomloop van
de foetus en moeder gescheiden, maar een semipermeabel membraan staat de
uitwisseling van sommige materialen tussen hen toe (zuurstof en voedingsstoffen van
moeder naar foetus, koolstofdioxide en afvalstoffen van foetus naar moeder).
Navelstreng: Een buis die aderen bevat die de foetus en placenta met elkaar
verbinden.
Cephalocaudale ontwikkeling: Het groeipatroon waarin gebieden vlak bij het hoofd
zich eerder ontwikkelen dan gebieden die verder van het hoofd af liggen.
,Fylogenetische continuïteit: Het idee dat mensen veel karaktereigenschappen,
gedragingen en ontwikkelingsprocessen delen met niet-menselijke dieren (vooral
zoogdieren), door onze gedeelde evolutionaire geschiedenis.
Habituatie: Simpele vorm van leren met betrekking tot een afname in reactie voor een
herhaaldelijke of voortdurende stimulus.
Dishabituatie: De introductie van een nieuwe stimulus/verandering in een stimulus
waardoor deze weer interessant wordt, en de reactie op de stimulus weer toeneemt.
Teratogeen: Externe stof die tijdens de prenatale ontwikkeling schade of zelfs de
dood kan veroorzaken.
Sensitieve periode: Periode waarin een ontwikkelend organisme het gevoeligst is voor
de effecten van externe factoren.
Dose-response relatie: Relatie waarin het effect van blootstelling tot een element
toeneemt naarmate de blootstelling ook toeneemt (prenataal, hoe meer blootstelling de
foetus heeft tot een potentieel teratogeen, hoe groter het effect zal zijn).
Sudden infant death syndrome (SIDS): De plotselinge, onverwachte dood van een
kind jonger dan 1 jaar zonder bekende oorzaak.
Fetal alcohol spectrum disorder (FASD): De schadelijke effecten van moederlijke
alcoholconsumptie op een ontwikkelende foetus.
Fetal alcohol syndrome (FAS) heeft betrekking tot een reeks effecten, zoals
gezichtsvervormingen, intellectuele handicaps, concentratieproblemen, hyperactiviteit
en andere defecten.
Fetal alcohol effects (FAE) is een term die gebruikt wordt voor individuen die een
paar, maar niet alle effecten van FAS vertonen.
, Week 1 Hoofdstuk 11: Attachment to Others and Development of the Self
Hechting (attachment): Emotionele band met een specifiek person dat landurig is
over ruimte en tijd.
Attachment theorie: Theorie gebaseerd op John Bowlby’s werk dat stelt dat kinderen
een biologische predispositie hebben om hechtingen te ontwikkelen tot verzorgers, als
middel om de kansen op hun eigen overleving te vergroten.
Secure base: Het idee dat de aanwezigheid van een vertrouwde verzorgde een baby of
peuter een gevoel van veiligheid biedt om de omgeving te verkennen.
Internal working model of attachment: Mentale representatie van de zelf,
hechtingsfiguren en relaties in het algemeen die ontwikkeld is als gevolg van
ervaringen met verzorgers. De working model leidt kinderen hun interacties met
verzorgers en andere mensen in de kinderjaren en latere jaren.
Strange situation: een procedure ontwikkeld door Mary Ainsworth om de
hechtingsstijlen van baby’s tot hun primaire verzorger vast te stellen.
Veilige hechting (secure): Hechtingsstijl waarin kinderen een vertrouwende en
positieve relatie hebben met hun hechtingsfiguur. In de strange situation is een veilig
gehecht kind misschien wel licht van slag wanneer de verzorger weggaat, maar is ook
makkelijk weer te troosten bij terugkomst van de verzorger.
Onzeker/resistente hechting (insecure/resistant): Onzekere hechtingsstijl waarin
kinderen aanhankelijk zijn en dicht bij hun verzorger blijven i.p.v. de omgeving te
verkennen. In de strange situation worden deze kinderen erg overstuur bij vertrek van
de verzorger. Bij terugkomst zijn ze niet makkelijk te troosten, het kind zoekt namelijk
zowel troost op bij de verzorger, maar toont ook weerstand om getroost te worden.
Onzeker/vermijdende hechting (insecure/avoidant): Onzekere hechtingsstijl waarin
kinderen onverschillig lijken te zijn en soms zelfs hun verzorger vermijden. Wanneer
de baby/het kind overstuur raakt wanneer deze alleen gelaten wordt, is hij/zij net zo
makkelijk getroost door een vreemde als door hun ouder/verzorger.
Ongeorganiseerde/gedesoriënteerde hechting (disorganized/disoriented): Type
onzekere hechtingsstijl waarin baby’s/jonge kinderen geen consistente manier van
coping hebben als reactie op de stress die komt van de strange situation. Hun gedrag is
verward en soms zelfs tegenstrijdig. Vaak lijken ze versuft of gedesoriënteerd.
Ouderlijke gevoeligheid (parental sensitivity): Verzorgend gedrag waaruit het
warmte en responsiviteit richting het kind blijkt (positieve interacties, samen spelen,
opmerkzaam wat het kind nodig heeft). Bevordert veilige hechting. (Inconsistent en
ongevoelige opvoeding bevordert meer onveilige hechting).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper msywang. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,65. Je zit daarna nergens aan vast.