9.2 Omgaan met tijdsgerelateerde bedreigingen.............................................................................. 46
9.2.1 Tijd controleren .................................................................................................................................... 46
9.2.2 Ga over op een tussen-subject design ................................................................................................. 46
9.2.3 Contrabalanceren ................................................................................................................................. 46
9.2.3.1 Contrabalanceren en order effecten ............................................................................................. 46
9.2.3.2 Beperkingen van contrabalanceren .............................................................................................. 47
9.3 Vergelijken van binnen-subject en tussen-subject designs ......................................................... 47
9.3.1 Voordelen van binnen-subject design .................................................................................................. 47
9.3.2 Nadelen van binnen-subject design ..................................................................................................... 47
9.3.3 Kiezen tussen binnen-subject of tussen-subject designs ..................................................................... 47
10. Non- en quasi- experimentele strategieën en designs..............................48
10.1 Non-experimentele en quasi-experimentele onderzoeksstrategieën....................................... 48
10.1.1 De structuur van non- en quasi-experimentele designs .................................................................... 48
10.2 Non-en quasi-experimentele tussen-subject designs: non-equivalente groepen..................... 49
10.2.1 Non-experimentele designs met non-equivalente groepen .............................................................. 49
10.2.1.1 Differentiële onderzoeksdesign ................................................................................................... 49
10.2.1.2 Posttest only niet-equivalente controle groep designs ............................................................... 50
10.2.2 Quasi-experimenteel design met non-equivalente groepen ............................................................. 50
4
, 10.2.1.3 Pretest-posttest niet-equivalente controle groep design ............................................................ 50
14.2 Waarom Open science? Wat gaat er mis?................................................................................. 68
14.2.1 Fraude ................................................................................................................................................ 68
14.2.2 Bias ..................................................................................................................................................... 68
14.2.3 Verborgen flexibiliteit ................................................................................................................. 68
14.2.4 Gebrek aan replicaties........................................................................................................................ 69
14.3 Open Science in de praktijk ....................................................................................................... 69
14.3.1 Welke delen van het onderzoek? ....................................................................................................... 69
14.3.2 Wanneer wat delen? .......................................................................................................................... 70
14.3.3 Registered reports .............................................................................................................................. 70
14.3.4 Voordelen van Open Science ............................................................................................................. 71
, 15.1 Introductie ................................................................................................................................. 71
15.1.1 Elementen .......................................................................................................................................... 71
15.1.2 Effecten nagaan ................................................................................................................................. 71
15.2 Fases en veranderingen in fases ................................................................................................ 72
15.2.1 Level, trend en stabiliteit ................................................................................................................... 73
15.2.2 Fase veranderingen ............................................................................................................................ 74
15.2.3 Visuele inspectie technieken ...................................................................................................... 74
15.3 Reversal designs......................................................................................................................... 75
15.3.1 Beperkingen van ABAB design ........................................................................................................... 75
15.3.2 Variaties ABAB design ........................................................................................................................ 75
15.4 Multiple-baseline designs .......................................................................................................... 75
15.4.1 Component analyse designs............................................................................................................... 76
15.4.2 Voor- en nadelen van multiple base designs ..................................................................................... 76
15.5 Voor- en nadelen single-case designs ........................................................................................ 77
16. Kwantitatieve en kwalitatieve methoden ................................................77
16.1 Case 1: kwantitatief → kwalitatief ............................................................................................ 77
16.2 cASE 2: kwalitatief → kwantitatief ............................................................................................ 78
7
, 1. INTRODUCTIE
1.1 NIET-WETENSCHAPPELIJKE METHODEN OM KENNIS TE VERGAREN
1.1.1 VASTHOUDENDHEID (TENACITY)
= het gaat over het vasthouden van ideeën en informatie als waar, simpelweg omdat het altijd al zo is geweest
(gewoonte) of door bijgeloof
• We geloven iets omdat we het altijd al geloofd hebben; “tegengestelden trekken elkaar aan”
• Of omdat bepaalde overtuigingen worden voorgesteld als feiten; “scherven brengen geluk”
• Maar: de gegeven informatie kan foutief zijn, het corrigeren van deze ideeën is heel moeilijk
1.1.2 INTUÏTIE
= we accepteren informatie als waar, omdat dit “juist aanvoelt”; de persoon vertrouwt op diens buikgevoel,
voorgevoel of instinct
• Voor vele vragen is dit de methode die het snelst een antwoord kan bieden, vaak gebruikt als we over
geen informatie beschikken en niet kunnen refereren naar juiste bronnen
• Vaak gebruikt voor ethische vraagstukken of morele dilemma’s
• “ik voel aan dat mijn vriend een slechte dag heeft”
• Maar: er is geen enkele manier om accurate en foutieve informatie van elkaar te onderscheiden
1.1.3 AUTORITEIT
= we accepteren informatie als waar, omdat het afkomstig is van een expert rond dat onderwerp
• Gebaseerd op vertrouwen in een autoriteit, expert
• Consulteren van een expert, het werk lezen van een expert, ‘Googlen’, boeken, TV, internet,..
• Vaak een OK standpunt om kennis te vergaren → snel en gemakkelijk
• Valkuil: methode van geloof, waarbij mensen blind vertrouwen in een autoriteitsfiguur waardoor we
de info accepteren zonder twijfel of toetsing
Gegeneraliseerd naar andere domeinen: celebrity’s die reclame maken, overzetting naar
mensen die geen expertise hebben maar waarbij het toch geloofwaardig lijkt
• Maar: levert niet altijd accurate informatie op: experts kunnen gebiast zijn, info kan een subjectieve
opinie reflecteren, expertise wordt gegeneraliseerd naar andere domeinen, expertise wordt niet in
vraag gesteld, expert ≠ expert
Tussentijdse conclusie: de vorige 3 methoden zijn handig voor het beantwoorden van sommige vragen,
voornamelijk wanneer je snel een antwoord nodig hebt en er geen ernstige gevolgen vasthangen aan het
accepteren van een foutief antwoord. De volgende 2 methoden (en de wet. Methode) zijn gemaakt
wanneer er meer vraag is naar de informatie en de gemaakte antwoorden. Deze stellen meer eisen aan de
info en antwoorden die ze produceren
8
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper emanuelledilles. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.