Samenvattingen Boek
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1: INLEIDING 2
HOOFDSTUK 2: HET KLASSIEKE BEELD VAN WETENSCHAP 5
HOOFDSTUK 3: HET LOGISCH EMPIRISME 9
HOOFDSTUK 4: VAN EMPIRISME NAAR PRAGMATISME 13
HOOFDSTUK 5: DE HISTORISERING VAN HET WETENSCHAPSBEELD 18
HOOFDSTUK 6: HET ONTSTAAN VAN DE GEESTESWETENSCHAPPEN 22
HOOFDSTUK 7: GESCHIEDSCHRIJVING ALS WETENSCHAP: FEITEN EN VERHAAL
25
HOOFDSTUK 8: DE HERMENEUTISCHE TRADITIE EN HET NEOKANTIANISME 29
HOOFDSTUK 9: KRITISCHE THEORIE 34
HOOFDSTUK 10: POSTIVISME EN STRUCTURALISME 39
HOOFDSTUK 11: POSTSTRUCTURALISME EN DE PRACTICE TURN 43
HOOFDSTUK 12: KRITIEK VAN DE MODERNITEIT 48
HOOFDSTUK 13: DE 21E EEUW: RESTAURATIE OF TRANSFORMATIE? 53
HOOFDSTUK 14: GEESTESWETENSCHAPPEN: HET BEDRIJF 57
STROMINGEN 59
1
,Universiteit van Amsterdam – R. De Vries – 12 December 2015 –
Wetenschapsfilosofie GW
2
,Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 De taken van de Wetenschapsfilosofie
Letterkunde, geschiedenis, de kunstwetenschappen, taalkunde, theologie en filosofie behoren
alle tot het ruime gebied van de geesteswetenschappen. De UvA heeft sinds eind jaren 90 een
Faculteit der Geesteswetenschappen. Er zijn veel vragen rondom geesteswetenschappen? Wat
rechtvaardigt bijvoorbeeld het gebruik van 1 term, geesteswetenschappen, voor al die
verschillende activiteiten? Is er overeenkomt of juist verschil tussen deze vakgebieden? Etc.
Het vakgebied wetenschapsfilosofie buigt zich over zulke vragen. Het bestudeert de
werkwijzen van uiteenlopende vakgebieden. Wetenschapsfilosofen worden:
1. geacht een beeld van wetenschap te schetsen dat bij de bijzondere aard van
wetenschappelijke kennis en wijzen van argumenteren tot uitdrukking brengt [gaat om
epistemologische aanspraken beoordelen, waarheid en filosofische adequaatheid]
2. gevraagd een beeld van wetenschappen te schetsen dat in hoofdlijnen overeenstemt met de
gevestigde wetenschappelijke praktijken. [feitelijk handelen van erkende goede
onderzoeker, historische adequaatheid]
Vóór 1970 stelden wetenschapsfilosofen de eerste taak voorop, en na 1970 wordt het schetsen
van een historische adequaat beeld de eerste opgave. Deze omslag is verbonden met T.S.
Kuhn. Zijn werk The Structure of Scientific Revolutions (1962) bracht verschuiving teweeg.
Ook is er verschuiving te constateren op andere vlakken. Wetenschapsfilosofen hebben zich
traditioneel op natuurwetenschappen georiënteerd terwijl geesteswetenschappen en sociale
wetenschappen minder belang kregen. Maar de laatste tijd worden sociale en
geesteswetenschappen door wetenschapsfilosofen steeds vaker als gegeven praktijken
bestudeerd.
Wetenschapsfilosofie heeft dus zowel een beschrijvende als een normatieve taak.
Verder draait het vaak om methodologie, om de ‘kwaliteitscontrole op de wetenschappelijke
productie’. Hierachter schuilt de vraag ‘wat is kennis?’.
1.2 Kennis en Waarheid
Al vanaf de Oudheid is er een onderscheid tussen echte kennis (episteme. Tijdloze,
noodzakelijke waarheden, sluitende antwoorden) en opinies (doxa. standpunt typerend voor
tijdsgeest of individu). De serieuze onderzoeker streeft episteme na. In de Wetenschappelijke
Revolutie in de 17e eeuw wordt wetenschappelijke kennis geassocieerd met het beschikken
over inzicht in de werkelijkheid die onafhankelijk van de menselijke geest bestaat: het gaat
om de kennis van de objectieve waarheden, niet om subjectieve indrukken. Wetenschap moet
waar zijn; waarheid is ‘zeggen dat wat is dat het is, en van dat wat niet is dat het niet is’
(Aristoteles). Dus: Wetenschappelijke uitspraken moeten corresponderen met de feiten! Ware
uitspraken zouden we kunnen verwerven door onze informatie te ontlenen aan een zuivere
bron. Voor de ‘zuivere bron’ wordt verwezen naar de zintuigelijke ervaring; empirische
wetenschap. Het is een vereiste dat de ervaring waarover gesproken wordt reproduceerbaar
is: door meerdere mensen (herhaaldelijk) waar te nemen, de proef te herhalen bijvoorbeeld en
hetzelfde resultaat krijgen. Verder zullen we de verkregen informatie met onrispelijke
middelen’ moeten verwerken: logica, wiskunde en statistiek. Daarnaast moet de onderzoeker
in zijn/haar rapport ‘literaire’ effecten naast zich laten; ze dienen kaal de feiten te rapporteren
en schoonschrijverij is stom.
Fogel en Engerman concluderen in hun onderzoek Time on the Cross over de
economie van de Amerikaanse slavernij een belangrijke les voor historici: wie objectieve
kennis zoekt en zich dus niet wil laten leiden door vooroordelen en illusies, zal zijn conclusies
3
, in het vervolg dus niet meer moeten baseren op impressionistisch werk, maar op een zo groot
mogelijke verzameling gegevens. Geschiedenis moet een échte wetenschap worden.
1.3 Interpretatie en Perspectief
De in de natuurwetenschappen gewortelde traditie associeert wetenschap met kennis van
oorzaken en stelt dat het de taak is van wetenschap om de waarheid te vinden (gevolg is
concurrentie over waarheidsclaims). Echter heeft niet al het wetenschappelijk werk dit
karakter. Bij een groot deel van de geesteswetenschappen zoekt met niet naar ‘de waarheid’,
maar probeert een uitleg van de ‘betekenissen’ van teksten of kunstwerken te geven. Meerdere
interpretaties kunnen ‘juist’ zijn, want onderzocht werk kan vanuit verschillende
perspectieven belicht worden. Dus: niet automatische concurrentie over waarheidsclaims,
maar proliferatie van interpretaties vormt nu de inzet van het wetenschappelijke spel.
Umberto Eco maakt in zijn Interpretation and overinterpretation bezwaar tegen een
interpretatie Rossetti van het werk van Dante Alighieri (1265-1321) die poogt aan te tonen dat
Dante een vrijmetselaar en lid van de Broederschap der Rozenkruisers was (terwijl
rozenkruisers pas 17e eeuw was). Volgens Eco is deze interpretatie volledig op hol geslagen.
Een tekst wordt niet geïnterpreteerd, maar gebruikt (misbruikt).
1.4 Wetenschapsidealen in de Geesteswetenschappen
Wat hebben de verschillende ‘geesteswetenschappen’ gemeen? De geesteswetenschappen
richten zich alle op de producten van de menselijke geest; ze bestuderen de cultuur, of
aspecten daarvan. Binnen veel geesteswetenschappen is er een voorkeur naar onderzoek naar
een deel van cultuur; vooral de canon van hoge cultuur. Recent is er ook een belangstelling
voor film en tv binnen de geesteswetenschappen, al wordt er vaak wel neergekeken op
populaire cultuur. In cultural studies mag de aandacht ook uitgaan naar populaire of lage
cultuur. Bourdieu verklaart de voorkeur voor hoge cultuur, voor het complexe, met de functie
die de geesteswetenschappen vervullen in het streven van de burgerlijke elite om zich van de
massa te onderscheiden. ‘goede smaak’ Helpt in het markeren en reproduceren van sociale
onderscheidingen, aldus Bourdieu. Maar toch biedt dit overall nog geen inhoudelijke
karakterisering van wat deze wetenschappen verbindt.
Een tweede optie om een gezamenlijk element van de geesteswetenschappen te
bepalen, bestaat in de gedachte dat ze een specifieke methode hebben. Maar deze suggestie
houdt niet lang stand; taalkundigen hebben andere methodes dan historici bijvoorbeeld.
Maar wat verbindt de verschillende geesteswetenschappen dan wel? Hiervoor moeten
we naar het ontstaan kijken (Hoofdstuk 6). Het begrip geesteswetenschappen is verbonden
met de Duitse intellectuele traditie van de 19e eeuw (herinrichting universiteiten). Je kunt veel
inbrengen tegen de stelling dat de geesteswetenschappen relatief recent zijn. Aristoteles deed
al litereatuurtheoretisch onderzoek. En in de Renaissance was er een belangstelling voor
literatuur en de kunsten. En bij het Humanisme stond de mens centraal. Maar om over
‘geesteswetenschappen’ in de moderne zin te kunnen spreken, is een onderscheid tussen mens
en natuur enerzijds, en mens en het bovennatuurlijke anderzijds, nodig. Aristoteles kende dit
onderscheid niet. Aristoteles kende bovendien een compleet andere indeling van de
wetenschappen dan wij nu. Aristoteles deelde ze zo in: theoretische, praktische en poëtische
wetenschappen. Het handelen en het maken van dingen stond hier centraal. Ook onderscheidt
Aristoteles een aantal organon- (hulp) vakken, zoals logica en retorica.
In de Middeleeuwen had je 7 ‘vrije kunsten’ (artes liberales), onderverdeeld in het
trivium (grammatica, dialectica en retorica) en het quadrivium (muziek, aritmetica, geometrie
en astronomie).
Foucoult zegt dat er vóór 1800 wel mensen waren, maar dat ‘de mens’ toen nog niet
bestond. Aan de hand van deze stelling zijn er mensen die zeggen dat de geboorte van de
4