Uitwerkingen meerkeuzevragen tentamen Inleiding internationaal publiekrecht 27
maart 2015. LET OP: voor dit tentamen had ik geen antwoord model, het kan
dus zijn dat mijn uitwerkingen niet kloppen!
Vraag 1
In het Lotus arrest uit 1927 oordeelde het Permanent Hof van
Internationale Justitie over tegengestelde opvattingen van Turkije
en Frankrijk over de verhouding tussen soevereiniteit (en de daaruit
voortvloeiende rechtsmacht van staten) en het international
publiekrecht.
Welke stelling is juist?
a. Net als Turkije was het Hof van mening dat een staat in beginsel
rechtsmacht heeft, tenzij de uitoefening van rechtsmacht verboden
is door een regel van internationaal publiekrecht.
b. Net als Frankrijk was het Hof van mening dat een staat in
beginsel rechtsmacht heeft, tenzij de uitoefening van rechtsmacht
verboden is door een regel van internationaal publiekrecht.
c. Net als Turkije was het Hof van mening dat een staat in beginsel
geen rechtsmacht heeft, tenzij de uitoefening van rechtsmacht
gebaseerd is op een regel van internationaal publiekrecht.
d. Net als Frankrijk was het Hof van mening dat een staat in
beginsel geen rechtsmacht heeft, tenzij de uitoefening van
rechtsmacht gebaseerd is op een regel van internationaal
publiekrecht.
Antwoord: A, uit paragraaf 44 (laatste zin) en paragraaf 45 en
paragraaf 48 (eerste volzin) blijkt dat een staat in in beginsel
rechtsmacht heeft, tenzij uit een regel van international
publiekrecht blijkt dat het niet zo is.
Vraag 2
Veel handelingen in het internationaal ceremonieel verkeer tussen
staten zijn gebaseerd op een rechtsovertuiging, ofwel opinio juris.
a. Dit is juist.
b. Dit is onjuist.
Rectificatie 05-04-2016: Het juiste antwoord is B. Op pagina 461 van de EIR(2016) in
paragraaf 77 vindt u: ‘there are many international acts, e.g. in the feld of ceremonial
and protocol, wich are performer almost invariably, but which are motivated only by
consideratieons of courtesy, convience or tradition, and not by any sense of legal
duty’
Antwoord: ik denk A, maar kan hier niet met zekerheid een antwoord op geven. Het
Asser Handboek Internationaal Recht zegt het volgende:
,Door de opinio iuris onderscheidt een gewoonte zich van een gebruik, dat
bestaat uit
een statenpraktijk die niet vergezeld gaat van de rechtsovertuiging dat de
gedragingen
in deze aangelegenheid juridisch bindend zijn:
‘There are many international acts, e.g., in the field of ceremonial and protocol, which are
performed almost invariably, but which are motivated only by considerations of courtesy,
convenience or tradition, and not by any sense of legal duty.’
De volgende gedragingen zijn gebruiken die voortvloeien uit internationale
hoffelijk-
heid (comitas gentium oftewel ‘comity’), maar geen
gewoonterechtsregels:14
— het halfstok hangen van de vlag bij het overlijden van het staatshoofd
van een
ander land;
— het hanteren van de equidistantielijn bij de afbakening van zeegebieden
(zoals in
de North Sea Continental Shelf zaken);
— het elkaar groeten van oorlogsschepen op zee;
— het diplomatiek protocol en ceremonieel; en
— de alfabetische rangorde van staten op internationale conferenties.
Niettemin moet worden opgemerkt dat de grens tussen gebruik en
gewoonte niet
steeds eenvoudig te bepalen is. Zo vormden de fiscale voorrechten van
buitenlandse
diplomaten lange tijd slechts een gebruik dat op
hoffelijkheidsoverwegingen gestoeld
was, terwijl deze voorrechten thans, mede dankzij de codificatie ervan in
artikel 34
van het Verdrag van Wenen inzake het diplomatiek verkeer van 1961, 15 de
status van
gewoonterecht hebben verworven en dientengevolge niet enkel bindend
zijn voor de
staten die partij zijn bij het betreffende verdrag.
(hoofdstuk 4, paragraaf 2.1, pagina 5 en 6. Link naar pdf:
http://www.asser.nl/media/1585/h-4-bronnen-van-het-internationaal-recht-
jan-wouters.pdf )
Vraag 3
Stel dat China en Japan besluiten om hun geschil over de
afbakening van de Zuid Chinese zee op te lossen door middel van
arbitrage. Welk alternatief ten aanzien van arbitrage is onjuist?
a. Een arbitragetribunaal wordt opgericht voor een specifiek geschil.
b. Arbitrage is een juridische vorm van geschillenbeslechting.
c. Arbitrage leidt niet tot een bindende uitspraak voor partijen.
d. Het geschil wordt in beginsel beoordeeld aan de hand van regels
van internationaal publiekrecht.
, Antwoord: C, arbitrage leidt wel tot een bindende uitspraak voor de partijen.
Vraag 4:
Artikel 104 VN Handvest bepaalt dat de Verenigde Naties over
rechtspersoonlijkheid binnen de internationale rechtsorde beschikt.
a. Dit is juist
b. Dit is onjuist.
Antwoord: B, dat de VN rechtspersoonlijkheid heeft is beslist in de ‘reparation for
injuries suffered in the service of the united nations’ advisory opinion. (p617 van de
EIR). Het blijkt uit de linker kolom, bovenste paragraaf, onderste alinea ( accordingly,
the court tot en met bringing international claims) op p 619 van de EIR.
Vraag 5
The Guardian berichtte op 28 maart 2014: ‘The UN has delivered a
withering verdict on the US's human rights record, raising concerns
on a series of issues including torture, drone strikes, the failure to
close Guantánamo Bay and the NSA's bulk collection of personal
data. The report was delivered by the UN's human rights committee
in an assessment of how the US is complying with the International
Covenant on Civil and Political Rights [ICCPR], which has been in
force since the mid 1970s. The committee, which is chaired by the
British law professor Sir Nigel Rodley, catalogued a string
of human rights concerns [on the basis of Article 40 ICCPR], notably
on the mass surveillance exposed by the whistleblower Edward
Snowden.’
Over welk toezichtsmechanisme van het Mensenrechtencomité gaat
dit
nieuwsbericht?
a. Het individueel klachtrecht.
b. Het zelfstandig onderzoek.
c. De rapportageplicht.
d. Het statenklachtrecht.
Antwoord: Ik denk antwoord B of C. Waarom antwoord B: ‘notably
on the mass surveillance exposed by whistleblower Edward
Snowden’. Het kan zijn dat de VN door de door Snowden
vrijgegeven informatie zelf een onderzoek is gestart, echter het kan
ook dat (antwoord C) op grond van art. 40 IVBPR de VN een
onderzoek is gestart omdat uit de rapportageplicht van de VS bleek
dat ze niet voldeden aan de gestelde eisen. Mijn eerste keuze zou
antwoord B zijn.
Vraag 6
Welke omstandigheid leidt niet tot nietigheid van een verdrag?
a. Een verdragsluitende partij heeft een andere verdragsluitende
partij gedreigd met geweld om partij te worden bij een verdrag.