H1 Siegler
Onderzoek naar ontwikkeling van kind, waarom?
1. Vragen van ouders.
Kind heeft woedeaanvallen/negatieve emoties > niet slaan, heeft negatief effect.
Als ouder kan je hierop sympathiek reageren zodat het kind beter kan omgaan met
vervelende situaties of helpen te zoeken naar positieve alternatieven wanneer ze negatieve
emoties hebben of time-out geven.
The "turtle shell is een techniek als je boos wordt, moet je weglopen van situatie en in eigen
‘shell duiken’ als een schildpad.
2. Verantwoord sociaal beleid.
Meta analyse: een methode om resultaten van onafhankelijke studies te combineren om tot
een conclusie te komen.
Kinderen in een rechtszaal: spreken vaak de waarheid, maar vergeten vaak details. Het is
belangrijk dat er op een neutrale manier de vragen worden gesteld en niet wordt herhaald
als het al beantwoord is > alleen dan kan het betrouwbaar zijn.
3. Beter begrijpen van de aard van de mens.
BV. Kinderen die na geboorte korter dan 6 mnd in instabiele omgeving zitten, ervaren geen
negatieve gevolgen. Langer dan 6 mnd dan wel.
>>> minder activiteit in amygdala: emotionele reacties.
Filosofen
Plato: zelfcontrole kind en discipline ouders is doel voor goede opvoeding. Kennis is aangeboren.
Aristoteles: rekening houden met individuele karakter van een kind. Kennis wordt verkregen door
ervaringen.
Locke: opvoeden in eerste instantie aan de hand van discipline. Later krijgt kind vrijheid om zelf te
exploreren. Tabula rasa: kennis wordt verkregen door ervaringen/omgeving. Ontwikkeling is
afhankelijk van omgeving.
Rousseau: kinderen hebben maximale vrijheid nodig. Vanaf 12 jaar (age of reason) moeten kinderen
formele educatie krijgen door ouders en school.
Darwin: ‘baby biography’ observeert de ontwikkelingen van een baby van dag tot dag.
Evolutietheorie > natuurlijke selectie > erfelijkheid.
Hervormingsbewegingen > kinderen onder de 10 jaar niet werken > verbetering van levens van
kinderen.
Nature: de genen die we ontvangen van onze ouders. Nurture: de omgeving die onze ontwikkeling
beïnvloedt, fysieke als sociale aspecten. Schizofrenie bestaat uit mentale ziekte met veel
hallucinaties, verwarring etc. > warrige opvoedomgeving heb je grotere kans op schizofrenie.
epigenetica: Genoom: de totale set met erfelijke info. Genoom beïnvloedt gedrag en ervaringen,
maar andersom ook = epigenetica. Volgens biologie, worden alle DNA van ouders doorgevoerd naar
kind (erfelijk), maar in praktijk kan door de omgeving bepaalde genen uitgeschakeld of juist
ingeschakeld worden, waardoor er op lange termijn dingen kunnen plaatsvinden (DNA is niet
,veranderd ). Omgeving is heel belangrijk dus voor invloed op het kind!!!! > onderzocht adhv
methylation = methylmoleculen kunnen bepaalde genen blokkeren en daarmee andere activeren.
Hoe ouder het kind wordt, hoe actiever het wordt. Eerst bepaalt de moeder best veel en later gaat
het kind zelf dingen bepalen. Actief kind= de mate waarin kind bijdrage levert aan de eigen
omgeving.
Continue ontwikkeling = verandering met leeftijd gaat geleidelijk en in kleine stappen.
discontinue ontwikkeling = verandering met leeftijd plotseling en met grote stappen ontstaan.
Stadiumtheorie = stage theorie = de ontwikkeling bestaat uit grote stappen die discontinue zijn
(plotseling en grootte verandering) en leeftijd gerelateerd.
VB. hiervan is piagets cognitieve ontwikkelingstheorie = de ontwikkeling van denken en redeneren. 4
fases van kind.
Ingespande aandacht/effortful attention: vrijwillige controle over de emoties en gedachten. Dus
focus, controle emoties en impulsen remmen. Onderzoek hiernaar geeft inzichten in: The role of
brain activity, genes, and learning experiences.
Neurotransmitters zijn chemicaliën die betrokken zijn bij de communicatie tussen hersencellen.
Specifieke genen beïnvloeden de productie van belangrijke neurotransmitters. Variaties in deze
genen tussen kinderen zijn geassocieerd met variaties in ingespande aandacht. Deze genen worden
ook beïnvloed door omgevingsfactoren.
De ontwikkeling van de hippocampus is hierbij van invloed, dit is een hersenstructuur die belangrijk is
voor leren en herinneren. Tijdens de slaap worden herinneringen opnieuw afgespeeld in de
hippocampus bij oudere kinderen en volwassenen. Beschadigingen aan de hippocampus zorgen voor
meer moeite met leren. Bij jongere kinderen is de cortex verantwoordelijk voor herinneringen
Sociaal-culturele context = soc, cul, eco, en historische aspecten. Deze context is afhankelijk van je
cultuur, ses, met wie je omgaat etc. > evt. cumulatieve risicofactoren.
Verschillen tussen kinderen ontstaan door: genetische verschillen, verschil in omgang met ouders en
anderen, verschil in reactie op dezelfde ervaringen, verschil in keuze van eigen omgeving/vrienden.
Kinderen die dachten dat leren de hersenen veranderde, presteerde beter.
Wetenschappelijke methode: is een benadering die richt op het testen van overtuigingen door
middel van de volgende stappen.
vraag kiezen > hypothese formuleren > methode ontwikkelingen > hypothese testen > conclusie
vormen. Meetinstrument moet betrouwbaar zijn (interbeoordelaars / test-hertest) en valide zijn
(interne en externe).
Dataverzameling:
Interviews:
structurele: iedereen dezelfde vragen > vragenlijst.
Klinische interviews: de vragen zijn aangepast aan de antwoorden van de deelnemer. Als deelnemer
op bepaalde manier antwoord kunnen de vragen die richting op gaan.
Observaties: natuurlijk > natuurlijke omgeving
gestructureerd > in een gemanipuleerde omgeving.
Het richting-van-causaliteitsprobleem is het concept dat een correlatie tussen twee variabelen geen
indicatie geeft welke variabele de oorzaak is van de andere. Het derde-variabeleprobleem is het
,concept dat een correlatie tussen twee variabelen kan komen door de invloed van een derde
variabele.
Correlatie = relatie tussen 2 variabelen onderzoeken.
Causaal verband: experimentele onderzoeken. Random toevoegen. De ervaring die kinderen in de
experimentele groep ontvangen en die kinderen in de controle groep niet ontvangen = independent
variable. Het gedrag dat in de hypothese is voorspeld dat ontstaat bij blootstelling aan independent
variable = dependent variable.
Er zijn drie soorten onderzoeksontwerpen:
Cross-sectioneel onderzoek is een methode die zich richt op het gedrag van kinderen van
verschillende leeftijden over een korte periode, deze gedragingen worden vervolgens met elkaar
vergeleken. Een voordeel van deze methode is dat de data erg bruikbaar zijn om verschillen te
ontdekken tussen verschillende leeftijdsgroepen. Echter kleven er ook nadelen aan de methode: de
informatie over de verschillen tussen leeftijdsgroepen die wordt verkregen is misschien niet stabiel
over tijd. Ook zegt de verkregen informatie niet veel over de patronen van veranderingen over
langere periode.
Longitudinaal onderzoek is een methode die zich richt op het gedrag van kinderen van dezelfde
leeftijd over een langere periode, waarin metingen worden herhaald. Een voordeel van deze
methode is dat de mate van stabiliteit over langere periode bepaald kan worden. Ook zegt de
verkregen informatie iets over de patronen van veranderingen over langere tijd. Deze methode heeft
echter ook nadelen: er vallen vaak veel deelnemers uit (‘drop-outs’), om verschillende redenen. Ook
kunnen herhaalde metingen de externe validiteit van het onderzoek aantasten.
Microgenetisch onderzoek is een methode die zich richt op het gedrag van kinderen dat intensief
wordt geobserveerd over een korte periode, terwijl er veranderingen plaatsvinden. Voordelen van
deze methode is dat door intensieve observatie bepaalde processen van veranderingen kunnen
worden onthuld. Ook kunnen deze individuele patronen van veranderingen in korte periodes in
detail geobserveerd en onderzocht worden. Deze methode heeft echter ook nadelen: het geeft geen
informatie over patronen van veranderingen over een langere periode en daarom geeft het ook geen
individuele patronen van veranderingen weer. Een microgenetisch onderzoek is gebruikt om
de counting-on strategie bij kinderen te onderzoeken. Optellen 3 + 5, kinderen beginnen met de 5 en
tellen in stapjes van 1, er 3 bij op.
Ethische kwesties:
Men moet er zeker van zijn dat het onderzoek geen fysieke of psychologische schade
aanricht.
Het zogenaamde ‘informed consent’ moet worden ingevuld door de deelnemer van het
onderzoek. In het geval van minderjarige moet een van de ouders tekenen.
De anonimiteit van de deelnemer wordt gewaarborgd.
Bespreek bepaalde informatie die belangrijk kan zijn voor het welzijn van de deelnemer
met ouders of verzorgers, als deze deelnemer minderjarig is.
Voorkom negatieve gevolgen die kunnen ontstaan in het onderzoek. Als deze wel
voorkomen, dan moet men de procedure op zo’n manier veranderen dat deze
negatieve gevolgen verdwijnen.
, Informeer de deelnemer wat de resultaten zijn van het onderzoek op zo’n manier dat de
deelnemer dit begrijpt.
JOHO:
1. It depends on how you look at it and how often you look. Stage theories seem to argue for a
discontinuous development. Parents see their children grow up a bit every day, they see the
continuity of the development of their child, whereas a friend of the family might see huge changes
since he last saw the child.
2. Kinderen die prenatale complicaties of geboorte complicaties ervaarden hebben grotere kans op
fysieke handicap, mentale ziekte, leerproblemen > afhankelijk van omgeving wat een buffer kan zijn.
10 jaar > alleen nog psychologische problemen in geval van slechte thuisomgeving.
Kinderen die complicaties hadden en slechte omgeving kregen leerproblemen met hun 10 e en met
hun 18e hadden de meeste een politierecord, mentale problemen, vrijgezelle ouder. Deze kinderen
werden wel heel weerbaar.
