Samenvatting Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie
Marjan de Bil en Petra de Bil
Hoofdstuk 1. Wat is ontwikkelingspsychologie?
Hoofdstuk 1.1 Inleiding
Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de ontwikkeling van de mens
Hoofdstuk 1.3 Variaties in ontwikkeling
Normale ontwikkeling = hoe de ontwikkeling gemiddeld verloopt
Normale variatie: ontwikkeling loopt anders, maar is nog geen probleem
Afwijkende ontwikkeling: ontwikkeling loopt opvallend anders en is een
belemmering
Hoofdstuk 2. Een veilige basis
Hoofdstuk 2.1 Inleiding
Het eerste wat van belang is voor een pasgeborene is het verwerven van een
veilige basis; hechting aan zijn primaire verzorgers. Dit geeft een sterke basis
voor het bouwen aan relaties met anderen, voor het zelfvertrouwen en voor het
gevoel van eigenwaarde. De manier waarop deze ontwikkelingstaak wordt
volbracht heeft een verstrekkende invloed op de verdere sociale en emotionele
ontwikkeling.
Erikson: eerste ontwikkelingstaak is basisvertrouwen vs. Basiswantrouwen.
Ontwikkelingstaak goed volbracht? veilig basisgevoel, een basisvertrouwen in
mensen en in de wereld.
Ontwikkelingstaak niet goed volbracht? gevoel van onveiligheid, onrust en
wantrouwen
Hoofdstuk 2.2 Ontwikkeling van een veilige basis: zo gaat het meestal
Al snel na de geboorte:
- kind kan eigen moeder herkennen en zoekt voeding bij haar
- kind heeft grotere voorkeur voor de stem van mensen dan voor andere geluiden
- kind kijkt liever naar gezichten van mensen dan naar andere voorwerpen of
patronen
- waarschijnlijk ingebouwde neiging om zich op sociale prikkels te richten
- bovenstaande neigingen worden predispositie genoemd, dit kan de baby verder
ontwikkelen in
wisselwerking met de omgeving
Eerste jaar het belangrijkst. Dit wordt de gevoelige periode genoemd. In dit jaar
is kind extra gevoelig voor bepaalde ervaringen. Is de hechtingsperiode. Ouders
en verzorgers moeten in deze periode sensitief reageren; opvoeder moet
gevoelig zijn voor de signalen die een baby afgeeft en hier adequaat op reageren.
Voeden, troosten, etc.
,Intern schema: ouders hebben van te voren verwachtingen over hoe het
ouderschap zal zijn, gebaseerd op bijv. opvoedingsboeken, maar ook op eigen
ervaringen. Deze kennis en ervaringen worden verwerkt in het interne schema,
de interne representatie van verwachtingen en ideeën.
Intern schema klopt niet altijd dus aanpassen aan de werkelijkheid. Hoe
flexibeler ze dit doen, hoe beter de hechtingsrelatie verloopt.
Thomas en Chess maken onderscheid in temperament van baby’s:
Gemakkelijke baby’s, gemakkelijk temperament
Passen zich gemakkelijk aan aan een dagritme en tonen weinig heftige
reacties. Huilen alleen als er een duidelijke reden is. Zijn ontspannen en
opgewekt.
Moeilijke baby’s, moeilijk temperament
Zeer prikkelgevoelig, reageren vaak heftig, huilen veel zonder duidelijke
reden, moeilijk te kalmeren. Kunnen moeilijk tegen verandering of
duidelijke afwijking van het normale ritme. Onrustig en schrikachtig.
Tussengroep, ‘slow to warm up’, langzame starters
Passen zich moeilijk aan bij afwijking van het ritme, maar reageren daar
minder heftig op. Afwachtende houding, in alle reacties gematigd.
Onderzoek van Harlow:
Onderzoek met babyaapjes. Conclusie: behoefte aan troost en warmte is het
allerbelangrijkste in een hechtingsrelatie.
Hechting:
Na 6 weken: baby reageert duidelijk op sociaal gedrag van verzorgers
5-6 maand: kind zoekt de belangrijkste verzorgers actief op en reageert
daar speciaal op
7-10 maand: eenkennigheid en angst voor vreemden; scheidingsangst
18 maand: periode van individuatie; kind ontdekt zichzelf als individu met
een eigen wil
3 jaar: in staat de tijdelijke afwezigheid van een ouder goed te accepteren.
Tijdelijke afwezigheid van de ouder of andere vormen van onrust zijn te
overbruggen met transitional objects, bijv. een knuffel waaraan het kind gehecht
is. De hechtingsrelatie met de ouder wordt min of meer geprojecteerd op die
knuffel.
Attachment theory van Bowlby
Deze theorie heeft inzicht gegeven in het belang van hechting en ook in de
verschillen in kwaliteit van de hechtingsrelatie en de mogelijke gevolgen
daarvan.
Hechting is een primair gedragspatroon in de menselijke aanleg. Dit
gedragspatroon is ontstaan omdat een baby de beste kansen maakt om te
overleven in de nabijheid van de verzorger.
, De kwaliteit van de hechting wordt vooral zichtbaar in een situatie van
stress
‘Strange situation’-methode: kind komt binnen in de ruimte samen met de
ouder, ouder verlaat de ruimte, hoe reageert het kind nu? En hoe reageert
het kind als de ouder weer terugkomt? Er is in deze situatie sprake van
drie stressfactoren, namelijk de onbekende situatie, een onbekend persoon
en een kortdurende scheiding van de ouder. Uitkomsten:
Veilig gehecht Past zich gemakkelijk aan, maar voelt wel enig verdriet als
moeder ruimte verlaat, maar is niet ontroostbaar. Als ouder
terugkeert, zal kind contact zoeken met ouder en
opgelucht/blij zijn.
Ongeveer 65% van de kinderen.
Onveilig- Lijkt weinig onderscheid te maken tussen bekende en
vermijdend onbekende mensen, weinig onder de indruk van een
onbekende situatie. Weinig gericht op moeder en weinig
interactie tussen beide.
Ongeveer 25% van de kinderen.
Onveilig- Voelt zich angstig in onbekende situaties, zelfs in nabijheid
ambivalent van de eigen moeder. Zal weinig spelen in onbekende
ruimte. Is erg aangeslagen als moeder weg gaat. Bij
terugkeer zoekt het kind wel contact, maar laat zich niet
troosten; huilen, boos. Gedrag is ambivalent: dan weer
troost zoeken, dan weer afwijzen.
Ongeveer 10% van de kinderen.
Gedesorganiseerd Vertoont inconsistent gedrag, waaraan geen strategie ten
grondslag licht. Zoekt eerst nabijheid, wendt daarna weer
af. Periodes van tevreden spelen en erg angstig wisselen
elkaar plots af. Kind kan totaal verkrampen en
gedesoriënteerd raken. Het kind voelt angst zonder dat er
een oplossing voor is. Moeder zou bron van veiligheid
moeten zijn, maar is tevens bron van angst. Deze
hechtingsvorm leidt tot de meeste problemen later in de
ontwikkeling.
Bevorderende factoren:
- sensitiviteit van de ouders
- responsiviteit van de ouders
- ouders moeten alles op rit hebben; goed sociaal netwerk, voldoende sociaal-
economische
omstandigheden, zelf goed in vel zitten, evenwichtig, etc.
, Ontwikkelingsstadia Erikson
Basisvertrouwen vs. basaal wantrouwen
Vooral in eerste levensjaar
Autonomie vs. schaamte en twijfel
1-3 jaar. Tonen in deze periode drang om zelf te mogen beslissen wat ze
doen. Zetten zich soms af tegen opvoeders. Wanneer goed door dit
stadium gekomen: goed gevoel van autonomie en zelfstandigheid. Niet
gelukt? Schaamte en twijfel aan eigen kunnen.
Initiatief vs. schuldgevoel
3-6 jaar. Initiatief heeft betrekking op levenslust en ambitie; de wil om
nieuwe dingen te ondernemen. Kan conflict opleveren met opvoeders en
met andere kinderen. De manier waarop de omgeving daarop reageert
bepaalt hoe kind deze ‘crisis’ doorstaat.
Vlijt vs. minderwaardigheid
Vanaf 6 jaar. Kinderen ontwikkelen op school de capaciteit om te werken
en hun mogelijkheden te ontplooien. Dit zorgt voor erkenning. Komen de
eisen die aan het kind worden gesteld niet overeen met hun
mogelijkheden, dan kan het kind zich minderwaardig voelen.
Identiteit vs. rolverwarring
Puberteitsperiode. Ontdekken van eigen identiteit. Positieve uitkomst:
jongere is in staat keuzes te maken (eigen identiteitsgevoel). Niet gelukt?
Blijft in verwarring over zijn identiteit en zijn maatschappelijke rollen.
Hoofdstuk 2.3 Soms gaat het anders
Minder optimale hechtingsrelatie is niet meteen desastreus voor verdere
ontwikkeling! Wel gevolgen:
- Slechte stressregulatie
- Moeite met sociale contacten aangaan en onderhouden van relaties
- Vooral gedesorganiseerd gehecht levert later problemen op; meer agressief en
destructief gedrag in kleuterleeftijd en minder gelukkig in de contacten met
andere kinderen
Belemmerende factoren
Factoren die het ontwikkelen van een veilige hechting in de weg staan:
Moeilijke situaties in de eerste periode; bijv. medische omstandigheden
Ouders met problemen, ze zijn minder bereikbaar (minder sensitief,
responsief). Kan ook komen doordat ouder zelf onveilig gehecht is.
Adoptie; kans op veilige hechting groter als kind in eerste levensjaar wordt
geadopteerd. Kind heeft intern schema aangemaakt in eerste levensjaren
en het is voor adoptieouders moeilijk om dit interne schema te veranderen.
Verwaarlozing: kinderen die in jonge jaren verwaarloosd zijn kunnen
passief worden of extreem claimend en niet-passend gedrag laten zien in
hun contact met onbekenden.