SOCIOLOGIE
HC 1: WAT IS SOCIOLOGIE
Psychologie zoekt problemen vaak in het individu, sociologie in de maatschappij.
Twee elementen in sociologie: mens is een dubbel wezen het individu en het
sociale wezen (onderdeel van samenleving, ergens bij willen horen, normen en
waarden).
Sociologie is alles in de wereld om je heen (samenleving roept vragen op).
Sociologische verbeelding: persoonlijke vs. sociale problemen
- Bewust worden van hoe de samenleving werkt
- Kritisch bekijken wat als vanzelfsprekend aangenomen wordt
- Sociologie vs de ‘common sense’.
3 niveaus:
- Micro niveau: familie, vrienden, …
- Meso niveau: kantoor, universiteit, …
- Macro niveau: overheid, land, …
Deze drie moeten met elkaar interacteren.
3 hoofdvragen: sociologie is ontstaan bij de overgang van de traditionele naar de
moderne samenleving…
1. Hoe is sociale (wan)orde mogelijk?
2. Hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk?
3. Hoe werkt het proces van rationalisering (modernisering) van de wereld?
Ontstaan van sociologie:
Verandering in structuren van de samenleving (jagers/verzamelaars > nomadisch >
agrarisch > industrieel > postindustrieel). De indeling is gebaseerd op technologie.
Technologie kent ook zijn grenzen; het is geen oplossing voor alles, het produceert
zelfs nieuwe problemen.
Belangrijke maatschappelijke veranderingen:
- Economische veranderingen (groei kapitalisme en IR)
- Politieke veranderingen (revoluties; vrijheid, gelijkheid, solidariteit)
- Kerkelijke ontwikkelingen (minder maatschappelijke relevantie, afsplitsing)
- Groei van steden en het ontstaan van sociale problemen
De ontdekking van de samenleving: nieuwe manier van bestuderen, niet zomaar
aannemen.
, - Opkomst van de moderne wetenschap (herwaardering empirische
waarneming)
- De ontdekking van de samenleving
- De sociologie als studie van de samenleving
- Auguste Comte bedacht de term sociologie. Ook bedacht hij 3 stadia:
o Theologisch stadium: verklaring dmv goden en geesten
o Metafysisch stadium: verklaring door abstrate, filosofische speculatie
over de natuurlijke orde (Locke, Montesqieu, etc.)
o Wetenschappelijk stadium: wetenschappelijke verklaring door
objectieve waarneming en proeven.
Opkomst voor sociaal-darwinistsich denken ‘survival of the fittest’ (geen bedoeling
voor de samenleving). In de 19e eeuw komt ook op: beschavingsarbeid,
disciplinering, toenemend vertouwen in de wetenschap, volksopvoeding, de sociale
kwestie.
De sociale kwestie ellende van de urbanisatie en industrialisatie > opkomst
arbeidersbewegingen > reactie van de liberalen en confessionelen > welbegrepen
eigenbelang. Dit waren ook belangrijke thema’s voor sociologie in de 19 e eeuw.
Paradigmata: verschillende perspectieven op de werkelijkheid die naast elkaar
bestaan.
Bedacht door Kuhn, als een cyclus.
1. Normale wetenschap: met bestaande theorieën kan je de meeste vragen
beantwoorden.
2. Model drift: er ontstaan vragen die je niet kan verklaren met je originele
wetenschappelijke model / theorie.
3. Crisis: er ontstaat een crisis over je theorie
4. Revolutie: mensen krijgen andere / betere ideeën
5. Paradigma verschuiving
4 paradigmata in de sociologie:
1. Structureel-functionalistsich paradigma (Durkheim)
2. Conflictparadigma (Marx)
3. Symbolistisch interactionistisch paradigma
4. Rationele keuze paradigma
(3 en 4 zijn onderdeel van het interactionistisch paradigma)
HC2: KARL MARX
Vraag Marx: hoe is sociale ongelijkheid mogelijk? de wereld bestaat uit conflicten.
Sociale veranderingen door economische conflicten die ongelijkheiden produceren.
, Politiek na Marx:
Kapitalisme: privé-bezit, winsten, marktwerking, economisch productief, economische
ongelijkheid.
Socialisme (/communisme): alle leden gelijk, publiek bezit, collectieve doelen,
planeconomie, economisch minder productief, minder economische ongelijkheid,
‘voor iedereen even slecht’.
Marx en Engels:
Karl Marx: schreeft Das Kapital als kritiek op de kapitalistische economie. Hoe kan de
armoede worden veranderd?
Freidrich Engels: kwam uit arbeidersklasse en was mede-eigenaar van een
katoenfabriek in Manchester. Analyseerde de levensduur van groepen in Londen, en
kwam tot de conclusie dat mensen uit rijke buurten langer leefden dan mensen uit
arme buurten.
Ideeën van Marx en Engels:
- Conflict tussen klassen staat centraal
- Geschiedenis bepaalt de klassenstrijd
- Klassenstrijd bepaalt verdere loop van de geschiedenis
Schreven samen het Communistisch Manifest pamflet om de arbeiders voor
zichzelf op te komen en zich te verenigen.
Marx wilde begrijpen hoe de wereld in elkaar zat, maar het dan ook veranderen
politiek en wetenschap!
De basis van de samenleving is economie, daarboven staat de politiek, en juridische,
ethische en filosofische inzichten. Dat zijn de opvattingen, ideeën en de cultuur.
Cultuur en geschiedenis zijn bepaald door economie.
Klassiek historisch materialisme: in kapitalistische samenlevingen met kapitalisten en
arbeiders dalen de arbeiderslonen en stijgen de winsten van kapitalisten, doordat
kapitalisten dreigen met vervanging van arbeidskracht door machines. Tegen deze
dwang ontstaat gewelddadig verzet. Als arbeiders bewust worden van de dwang en
zich verenigen, winnen ze de strijd en wordt privé bezit van productiemiddelen
afgeschaft. Als productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zijn, ontvangen mensen
consumptiegoederen naar behoefte.
In kapitalistische samenlevingen raakt de groeiende hoeveelheid kapitaal
geconcentreerd bij steeds minder kapitaalbezitters, omdat grote eigenaren de kleine
eigenaren door prijsafbraak uit de markt drijven (bijv. supermarkt drijft bakker en
slager uit de markt). In eerste instantie zijn dus de arbeiders de dupe, maar ook de
kleinere kapitaalbezitters.
Socialistische revolutie hypothese: als de ongelijkheid alleen maar toeneemt, zal er
verzet gaan ontstaan, wat er uiteindelijk voor zorgt dat de ongelijkheid afgelopen zal
zijn. Is dat zo? in landen waar arbeidersopstanden en socialistische revoluties
plaatsvonden (Rusland, Cuba, China) is meer gelijkheid na de omwenteling.