Samenvatting Strijd om de Ruimte
Ruimtelijke ordening, Geschiedenis van de stedelijke en regionale planning in
Nederland, 1200-2020
Door Ries van der Wouden en Len de Klerk
Hoofdstuk 1: Cultuur van ordening en planning
Cultuur is het geheel van kennen, kunnen, zeden en gewoonten van een samenleving en omvat alle
verschijnselen van die samenleving, alles wat er omgaat: geschiedenis en de visie hierop,
staatsinrichting en bestuursvorm, waarden en normen, economische structuur. In RO is de cultuur
van een land dan ook terug te zien.
Simon Schama (1988) typeert orde en symmetrie van het Hollandse landschap als morele geografie.
Politieke geografie: geografie van verdeel en heers, van overeenkomsten, oude privileges, verloop va
oorlogen en van dynamische grenzen van zeggenschap en machtsuitoefening.
Grondgebruik als voetafdruk van sociale praktijken
RO: de planmatige regeling van grond- en ruimtegebruik, dit is altijd tijd- en plaatsgebonden
afhankelijk aan de context. Je moet dus tijdsgebonden kijken naar de keuzes van toen. Grond- en
ruimtegebruik veranderen door natuurlijke oorzaken, slijtage en veranderingen activiteiten.
Verandering in de aard, omvang en locatie van sociale praktijken vormen de hoofdmotor van
verandering in ruimtelijke gedragingen, ruimtebehoefte en vestigingsplaats eisen.
Waarden, normen en maatschappelijke omgeving
Grond- en ruimtegebruik en de veranderingen daarin weerspiegelen normen en waarden en
maatschappelijke omgeving. Deze omgeving is de Nederlandse rechtsstaat met een sociale
markteconomie. Dit is een ondernemerseconomie waarin burgers door sociale verzekeringen
worden beschermd tegen negatieve effecten van dit stelsel. Als grondgebruik en de inrichting van de
ruimte niet meer voldoet aan de eisen kan men of aanpassen of verhuizen naar een nieuwe locatie.
Als accommodaties en locaties niet meer aan de eisen voldoen treedt degradatie en vervolgens
functieverlies op. Dit leidt tot sociale spanningen, economisch verval en improductiviteit.
Rond 1800: steden vervallen en veel armoede.
Rond 1970: stadswijken uit 1880 en 1920 vervallen en verkrotting door verwaarlozing, grote
depressie en WO I en II. En in 1950 tot 1970 vooral focus op nieuwbouw en stadsuitbreiding.
Patronen van ruimtegebruik
In RO staan veranderingen in patronen van ruimte- en grondgebruik op langere termijn centraal.
Er zijn twee soorten patronen:
1. Ruimtelijk-functionele patronen van maatschappelijke activiteiten: verkeer en vervoer,
wonen, bedrijvigheid en recreatie.
2. Ruimtelijk-fysieke patronen van verplaatsbare objecten of accommodaties (inclusief de
ondergrondse infrastructuur) waarin de maatschappelijke activiteiten worden uitgeoefend:
vliegvelden, kantoorgebouwen, woningen, natuurlijke elementen zoals de zee, rivieren,
natuurgebieden.
Binnen de RO is er constante spanning tussen de snel veranderende ruimtelijke-functionele en de
traagheid van ruimtelijk beleid. Sociale activiteiten zijn de oorzaak van ruimtebehoefte. Structuur en
dynamiek van deze activiteiten bepalen de omvang van de ruimtelijk-fysieke patronen.
Veranderingen in normen en waarden en grijpbare oorzaken (bevolkingsgroei, economische krimp)
veroorzaken verandering in het gebruik van grond en ruimte.
1
,Plan, planning, ordening en beleid
Ordening: in een organisatie wordt de verdeling van taken aangeduid.
Ruimtelijke ordening:
1) De wijze waarop grond en ruimtegebrek formeel door de wet wordt geregeld
2) De beleidsinhoud van de plannen.
Een plan is een kaart met toelichting en regels. Een plan fungeert als een organisatiekader dat wordt
gekenmerkt door:
- Een logische indeling van als het te verrichten onderzoek en ontwerp.
- De afstemming van onderzoek en ontwerp
- De openbare besluitvormingsprocedures tot voorbereiding en uitvoering van het plan.
Planning is de uitvoering van een plan.
Voor 1940 werd overheidsplanning gezien als een inbreuk op de vrijheid. Tijdens de wederopbouw in
1945 vond men het wel een wijs beleid.
Het plan als organisatiekader
In de stadsontwikkeling heeft het stedenbouwkundige plan in de loop der tijd een complete invulling
gekregen.
Voor 1700, de standaard tekening van toekomstige indeling en grondgebruik
Na 1700, schetsten op hoofdlijnen, afzonderlijke ontwerpen voor o.a. vestingwerken, industriezones,
verkeersinfrastructuur en regels voor grondgebruik, schoonheidsaanwijzingen voor vormgeving en
creëren van aangename omgeving ging deel uitmaken van stedelijke uitbreidingsplannen.
1900-1950, wetenschappelijke analyse, vooraf berekenen van ruimte en grondgebruik,
regionalisering van stadsontwikkeling, landschapsplanning, bescherming van natuurgebieden.
Na 2000, aandacht voor milieu --> CO2 terugdringen, duurzaam ruimtegebruik.
Plannen bestaan altijd uit: probleemstelling, onderzoek, ontwerp, keuze en besluitvorming en
uitvoering.
Een plan is eigenlijk een organisatiekader dat bestaat uit,
1. Logische indeling van het onderzoek en onderwerp
2. Afstemming van onderzoek en ontwerp
3. Uitvoering van het plan
Synoniemen plancyclus, besluitvormingsproces, beslissingsketen, planvormingsproces.
In NL is een vastgesteld plan bindend voor alle belanghebbenden: grondeigenaren, burgers en de
staat. Bij problemen in het plangebied spelen oorzaken, ruimtelijke schaal, ruimtelijke ordening als
inrichting van een gebied in relatie met sociale en economische vraagstukken een rol.
Overheid en gemeenten voeren twee typen grondbeleid:
1. Actief grondbeleid: gemeente voert alle fasen van grondexploitatie van een
bestemmingsplan zelf uit.
2. Passief of faciliterend grondbeleid: particulieren die de grond in bezit hebben en hetzelfde
doel nastreven als gemeentelijke overheid voeren het uit.
Na de kredietcrises is men tegen actief grondbeleid omdat het in die tijd leidde tot groot verlies.
Sinds 2013 is het voor gemeenten verboden om winst voor de algemene kas te maken met actief
grondbeleid.
Kosten gemaakt door derden als gevolg van de aanleg van het plangebied (infrastructuur) zijn als een
plangebied particulier wordt ontwikkeld voor de betrokken projectontwikkelingsmaatschappij.
Externe kosten worden meestal uit lokaal of regionaal (infrastructuur)fonds betaald.
2
, Instituties: unieke entiteit in de samenleving, een subcultuur, een sector in de samenleving die wordt
gekenmerkt door een herkenbaar geheel van waarden, normen, tradities en opvattingen. Voorbeeld:
planmatige ordening en inrichting. Een bestaande wet of praktijk.
Instelling: een concreet rechtspersoon. Voorbeeld: Leger des Heils.
Instituten: organisaties die met een bepaald doel zijn opgericht. Instituties zijn unieke entiteiten die
gekenmerkt worden door herkenbare waarden, normen en tradities en opvattingen.
Stadsvernieuwingsdiscoursen 1945-2020
1) 1945-1970: dominantie economische doelen
Herinrichting en uitbreiding van stadscentra om centrum bereikbaar te maken voor autoverkeer.
Sanering van bebouwing uit 1880-1920.
Bewoners verhuizen naar nieuwbouw aan de stadsrand.
2) 1970-1995: dominantie sociaal-demografische doelen
Herstel van woonfunctie door vervanging en renovatie van de oude woonvoorraad & behoud van
stedenbouwkundige omgeving uit de periode 1880-1940 ---> primair gericht op zittende bevolking
met een gemiddeld laag inkomen.
3) 1995-2020: dominantie van sociale doelen
Bouwen voor een naar inkomen gedifferentieerde bevolkingssamenstelling door herstructurering.
Voorkomen van groeiende segregatie naar herkomst en van wijken met veel sociale huurwoningen.
Financiering door verkoop van sociale huurwoningen en centrale grondkosten toeslagen.
Instituten functioneren volgens formele en informele regels.
Paradigma: samenhangend stelsel van modellen en theorieën dat een bepaalde aanpak van een
ruimtelijk vraagstuk voorschrijft.
Discourse, een dominante zienswijze op een bestaand probleem, vaak met specifieke begrippen. Een
discourse stelt grenzen aan wat wel en niet gezegd mag worden. Wijzigingen komen voor uit
mislukkingen of rampen.
Concept: ontwerp of scheppende gedachte/opvatting.
Framing, communicatietechnieken om andere te overtuigen door specifieke beelden of inhoud van
een probleem te schetsen en de gewenste oplossing.
Na krotwoningen, woningnood, grondspeculatie en chaotische stedenbouw rond 1880-1890
ontstond het begin van de institutie stedenbouw waaruit de kern kwam voor de Woningwet 1901.
Grote en snelgroeiende gemeente moesten hun uitbreidingsplannen vastleggen met als gevolg
formele en informele planvorming.
Geslaagde plannen in de ruimtelijke ordening worden elders snel gevolgd.
Hoofdstuk 2: Welingerigte steden in een zelfgemaakt land
1200-1600, Begin verstedelijking
1600-1700, Gouden Eeuw
1700-1800, Periode van stagnatie voor de verstedelijking
Vanaf 1200 groeiden nederzettingen uit tot steden als ze profijtelijk langs of op kruispunten van
doorgaande handelsroutes lagen. Welvaartsgroei, cultuur, status, het verlangen naar vrijheid en de
ontplooiing van de handelsgeest waren belangrijke stadsvormende factoren. Tegen natuurrampen
was men machteloos en de pest sloeg om zich heen.
3