lOMoARcPSD|2668334
, lOMoARcPSD|2668334
VRAGEN
H1 Maatschappelijk context van sociaal werk
1. Op welke van de onderstaande factoren richt het sociaal werk zich?
A: autonomie, participatie, zelfredzaamheid
B: eigen kracht, burgerinitiatieven, jeugdzorg
C: sociale en culturele ontwikkeling, wijkwerk, financiën
D: vrijwilligerswerk, zorgcoöperaties, intramurale zorg
2. Op welke van de hier beschreven niveaus vindt het sociaal werk plaats?
A: directe leefomgeving, netwerk, gemeenschap
B: cliënt of burger, cliëntenraad, gemeenteraad
C: gemeente, provincie, landelijk
D: organisatieniveau, regio, provincie
3. Een van de kerntaken van een sociaal werker is het bevorderen van het sociaal
functioneren. Welke van de onderstaande redenen geeft het best weer waarom dit een
van de kerntaken is?
A: de sociaal werker kan makkelijker terugvallen op iemands sociale context wanneer
iemand in de problemen komt
B: de sociale context van mensen is van invloed op hun gedrag en functioneren
C: het sociaal werk kan alleen voort blijven bestaan als mensen sociaal functioneren
D: mensen hebben intrinsieke behoefte aan sociale contacten en hebben daarbij hulp nodig
H2 Maatschappelijk context van sociaal werk
4. Hoe wordt de waarde van iemands netwerk, ten aanzien van bijvoorbeeld sociale
steun, genoemd? A: sociale kaart
B: sociaal kapitaal
C: sociaal welbevinden
D: mantelzorg
5. Wat is geïndiceerde zorg?
A: zorg die door de overheid of een aan de overheid gelinkte instantie is toegekend op basis
van aandoeningen en symptomen
B: zorg die door een zorgaanbieder wordt verleend aan een cliënt
C: zorg die de zorgvrager aangeeft nodig te hebben
D: zorg die alleen door de verzekeraars vergoedt wordt