Weijers et al. (2020)
H.1 Jeugdcriminaliteit: Wetenschap, media en politiek
1.1 Paniek en urgentie
2020: overal neemt jeugdcriminaliteit af en toch lijkt er in sommige landen sprake van een algemene,
aanhoudende paniekstemming dat het de verkeerde kant op gaat met de jeugd. Waar overlast en
criminaliteit van jongeren volop in de aandacht staan, zien we een voortdurende wisselwerking
tussen politiek en media. Media rapporteren niet alleen calamiteiten, maar meten die breed uit.
Politici reageren hier meteen op en komen met voorstellen, vaak zonder dat de ernst en oorzaken
van de incidenten duidelijk zijn of voordat resultaten van eerder beleid en interventies bekend zijn.
Dit zorgt ervoor dat media een gevoel van urgentie creëren waardoor bij het publiek het idee
ontstaat dat jeugdcriminaliteit actueel is, terwijl dit in feite niet waar is.
Media en Politiek
Nederlandse media vertonen verschillende biases in de berichtgeving over jeugdcriminaliteit:
Hoeveelheid berichtgeving geregistreerde jeugdcriminaliteit daalt sinds 2007 erg, maar
berichtgeving hierover neemt niet af
Hoeveelheid aandacht aan high impact crimes disproportionele hoeveelheid aandacht aan
crimes zoals straatroof en geweld, terwijl deze juist spectaculair zijn afgenomen
Associatie tussen Marokkaanse jeugd en ‘straatterreur’
1.2 Bronnen
Geen bron op zichzelf biedt voldoende betrouwbare informatie.
Politiecijfers
Cijfers van de politie zeggen betrekkelijk weinig over de vraag of er sprake is van een toename. Ze
worden namelijk beïnvloed door:
Meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen
Beleidsprioriteiten
Veranderingen in wetgeving (meestal gevolg van verschuivingen in de maatschappelijke
aandacht voor bepaalde vormen van deviant en storend gedrag)
Criminologen spreken om al die redenen van wisselende prioriteit en selectiviteit van de
‘sociale constructie’ van (jeugd)criminaliteit.
Zelfrapportages
Voordelen:
Kunnen goed beeld geven van meest voorkomende en typerende jeugddelicten
Maken kenmerkende aspecten van ‘gezonde’ jeugddelinquentie zichtbaar: merendeel ervan
wordt samen met anderen gepleegd en alcohol en drugs spelen daarbij nauwelijks een rol
Kunnen een scherp licht werpen op een van de meest bediscussieerde kwesties: verband
tussen jeugdcriminaliteit, etniciteit en cultuur
Beperkingen:
Beperkt aantal delicten kan in de enquête opgenomen worden
Sommige daders moeilijker te bereiken met de gebruikelijke enquêtemethoden
1
, Weijers et al. (2020)
Geven geen goed beeld van de ernst van de delicten, in termen van schade en gevolgen voor
mogelijke slachtoffers
Zijn waarschijnlijk het minst betrouwbaar bij geweldsdelicten
Slachtofferenquêtes
Voordelen:
Geven goede indruk van ontwikkeling van aantal slachtoffers en misdrijven
Beperkingen:
Geven geen uitsluitsel over leeftijd van de daders
Stijging en daling waarschijnlijk deels veroorzaakt door toe- of afname van
meldingsbereidheid bij het publiek
Stijging en daling deels veroorzaakt door toe- of afname van bereidheid van de politie om
een proces-verbaal op te maken van bepaalde delicten
Prestatieparadox: hoe beter de politie haar werk doet, des te meer criminaliteit er lijkt te zijn
1.3 Pendelbewegingen in de criminologie
Criminologie kent meerdere paradigma’s die gelijktijdig naast elkaar bestaan. Ze staan niet altijd
onveranderlijk tegenover elkaar. Er is een voortdurende evolutie, waarbij nieuwe inzichten naar
voren worden gebracht en nieuwe onderzoeksaccenten naar voren komen, en soms oudere ideeën
weer sterk onder de aandacht komen. Die pendelbeweging hangt voor een belangrijk deel samen
met bredere maatschappelijke en politieke veranderingen. De bindingstheorie van Hirschi is heel
bekend in de jeugdcriminologie, met als uitgangspunt dat goede bindingen van jongeren met sociale
subsystemen, zoals gezin en school, een vangnet van sociale controle impliceren dat remmend werkt
ten aanzien van jeugddelinquentie. Ook het concept ‘risicofactor’ is bekend bij het ontwikkelen van
evidence-based preventie- en interventieprogramma’s: onderzoek diende de risicofactoren te
identificeren die het ontstaan en de verdere ontwikkeling van jeugdcriminaliteit in de hand werken.
1.4 Levensloop
Zowel empirisch als theoretisch heeft het ontstaan van crimineel gedrag in de jeugdjaren en het
meestal weer vroeg verdwijnen van dergelijk gedrag de aandacht van criminologen getrokken.
Bekend is in dit verband de figuur van de zogenoemde age-crime-curve, die een snelle toename van
delinquent gedrag onder jongeren laat zien, gevolgd door een daling daarvan rond de 18 jaar of in de
jaren daarna, halverwege de jongvolwassenheid. Jeugdcriminaliteit is allereerst een criminaliteit van
adolescenten, 12- tot 18-jarigen. Dit inzicht heeft een enorme impact voor de verzelfstandiging van
de jeugdcriminologie, zeker nu, aan het begin van de 21 ste eeuw. Dit komt door 2 verschillende
ontwikkelingen:
Het leven van 12- tot 18-jarigen in de rijke, westerse samenleving heeft in de afgelopen halve
eeuw een ingrijpende, ambigue evolutie voorgedaan
o Aan de ene kant zijn jongeren langer afhankelijk, aan de andere kant worden ze nu
veel serieuzer genomen en telt hun mening veel zwaarder bij verschillende kwesties
Laatste decennia is er een grote onderzoeksinteresse voor het verschijnsel adolescentie
vanuit de psychologie, psychiatrie, neurologie, sociologie, pedagogiek en de genetica op gang
gekomen meer kennis over biologische, cognitieve, morele en emotionele ontwikkeling.
2