Hs 1 the science of mind
Wat is psychologie?
Psychologen bestuderen de ‘mind’. Het betekent de hersenen en de bijbehorende
activiteiten. Hierbij kun je denken aan gedachten, emoties en gedrag. De letterlijke
vertaling van psychologie is dan ook ‘de study of the mind’. Het is een
wetenschappelijke studie over gedrag, mentale processen en brein activiteiten.
- gedrag: elke actie die wij kunnen observeren
Wat zijn de psychologische wortels?
Psychologie bestaat eigenlijk uit 2 soorten wortels: loso e en
natuurwetenschappen. Binnen de loso e en de psychologie is nature
(biologische factoren) en nurture (omgevingsfactoren) erg belangrijk. Filoso e is de
discipline die systematisch basisconcepten onderzoekt, inclusief de bron van
kennis. De natuurwetenschappen bestuderen de fysieke en biologische
gebeurtenissen die in de natuur voorkomen.
Er zijn dan ook 2 belangrijke methodes geweest die veel invloed hebben gehad op
de psychologie:
1. Helmholtz deed onderzoek naar reactie tijden. Hier kwam hij achter dat
snelheid van zenuwsignalering bewijs geeft dat de mind een fysieke basis
heeft.
2. Fechner deed onderzoek naar waarnemingsdrempels. Hij kwam erachter dat je
brein een stimulans nodig heeft om te kunnen waarnemen.
Hoe is de wetenschappelijke psychologie begonnen?
De eerste psycholoog was Wilhelm Wundt (1832-1920), hij voerde het eerste
psychologische experiment uit. Het ging over reactie tijd. Een student van Wundt,
Edward Titchener bedacht de theorie van het structuralisme. Dit is een
benadering waarbij de geest wordt opgedeeld in de kleinste elementen van
mentale ervaring. Hierna is de gestalt psychologie tot stand gekomen. Dit is een
benadering die ervaring zag als iets anders dan de som van elementen. Zij vonden
dat er informatie verloren zal gaan. Later werd het functionalisme (William James)
populair. Dit is een benadering die gedrag zag als doelgericht en bijdragend aan
overleving.
Er zijn 2 verschillende modellen:
1. Bij het medische model wordt gekeken naar fysieke oorzaken en behandeling.
2. Bij het psychologische model gaat men ervan uit dat (abnormaal) gedrag
gebaseerd is op levenservaringen, waardoor men psychologische
behandelingen nodig heeft.
Door nieuwe inzichten is de humanistische psychologie ontstaan: een
benadering die mensen intrinsiek goed en gemotiveerd zag om te leren en te
verbeteren. Rond de 20e eeuw gingen psychologen het behaviorism volgen. Hier
vinden nauwkeurige metingen van observeerbaar gedrag plaats. Ivan Pavlov had
een belangrijke bijdragen hieraan. Hij ontdekte de klassieke/pavloviaanse
fi fi fi fi fi
,conditionering, lokt een neutrale stimulus een reactie uit omdat deze in verband is
gebracht met een stimulus die die reactie al produceert. Je leert dat de ene
gebeurtenis de andere voorspelt. Edward Thorndike ontdekte de ‘law of e ect’
gedrag dat gevolgd werd door prettige of gunstige uitkomsten zou in de toekomst
waarschijnlijker optreden, terwijl gedrag gevolgd door onaangename of schadelijke
uitkomsten minder waarschijnlijk zou zijn. Volgens Skinner zijn staten van
‘tevredenheid’ empirisch niet waarneembaar. Om een waarneembare gebeurtenis
te beschrijven die een waarneembare aangeleerde reactie oplevert, bedacht hij de
term versterking. Een bekrachtiger is een stimulus die optreedt na een reactie en
verhoogt de kans dat de reactie wordt herhaald. Om operante conditionering te
beoordelen, ontwikkelde Skinner een apparaat (the Skinner box). Beide geloven ze
dus dat gedrag zich evolueert op basis van de consequentie van het gedrag.
Wat zijn de psychologische perspectieven?
1. Biologische psychologie: richt zich op de relaties tussen de geest en het
gedrag, evenals hun onderliggende biologische processen, denk daarbij aan
genetica, biochemie, anatomie en fysiologie.
2. Evolutionaire psychologie: onderzoekt hoe fysieke structuur en gedrag zijn
gevormd door hun bijdragen aan overleving en reproductie.
3. Cognitieve psychologie: onderzoekt informatieverwerking, denken, redeneren
en probleemoplossing.
4. Ontwikkelingspsychologie: onderzoekt de normale gedragsveranderingen die
zich gedurende het hele leven voordoen.
5. Sociale psychologie: onderzoekt de e ecten van de sociale omgeving op het
gedrag van individuen.
6. Klinische psychologie: verklaren, de niëren en behandelen van abnormaal
gedrag. Persoonlijkheid: de karakteristieke manier van denken, voelen en
gedrag van een persoon.
Hs-1 Kalat
De biologische benadering van gedrag
Een moeilijke vraag gaat over de mind-brain problem (mind-body problem), de
vraag hoe gedachten en emoties zich verhouden tot hersenactiviteit. Hier staat
bewustzijn centraal. Het is iets wat wij ervaren. Biologische psychologie is de
studie van het fysiologische, evolutionaire, en ontwikkelings- mechanismen van
gedrag en ervaring. Biologie wordt hierbij gekoppeld aan psychologische
problemen. Er wordt hier vooral naar brein activiteit gekeken. Biologische
verklaringen van gedrag vallen in 4 categorieën:
1. Fysiologische verklaring: brengt gedrag in verband met de activiteit van het
brein en andere organen. Het gaat over de machinerie van het lichaam.
2. Ontogenetische verklaring: beschrijft hoe een structuur van een gedrag
ontwikkeld; daarbij meerekenend de invloed van genen, voeding, ervaring en
hun interacties.
3. Evolutionaire verklaring: reconstrueert de evolutionaire geschiedenis van de
structuur van gedrag.
fi ff ff
, 4. Functionele verklaring: Beschrijft waarom een structuur of gedrag zich heeft
ontwikkeld zoals het doet. Kijk blz. 34 voor een voorbeeld van alle verklaringen.
Genetica en evolutie van gedrag
Overerving vindt plaats via genen, eenheden van erfelijkheid die hun structurele
identiteit van generatie op generatie behouden. Genen komen in paren voor, omdat
ze zijn .. langs chromosomen (strengen van genen) die ook in paren voorkomen.
Chromosomen bestaan weer uit strengen DNA. Dit zijn stukken moleculen (2
strengen). Een streng DNA dient als model voor RNA moleculen. Dit is een kopie
van 1 streng DNA. RNA is weer een model voor eiwitmoleculen. Hierbij is een
genetisch alfabet: A, G, C, U. De volgorde van basen langs een RNA-molecuul
bepaalt op zijn beurt de volgorde van aminozuren waaruit een eiwit bestaat. Er zijn
dan 3 letters nodig voor de code van aminozuur.
Als je dezelfde genen op 2 exemplaren van je chromosoom hebt, ben je
homozygoot voor dat gen. Als je geen identieke genen hebt op 2 exemplaren van
je chromosoom hebt, ben je heterozygoot voor dat gen. Genen zijn dominant,
recessief of intermediair. Dominante genen laten een sterk e ect zien in zowel
homozygote als heterozygote toestand. Een recessief gen laat alleen e ecten zien
in een homozygote toestand. De genen op de sex chromosomen (de X- en Y-
chromosomen) zijn bekend als seks-linked genes (alle andere chromosomen zijn
autosomale chromosomen met genen genaamd autosomale genen). Biologen
bedoelen bij sex-linked genes vaak de X-gebonden genen. Daarnaast heb je de
sex-limited genes, deze genen zijn in beide sexes aanwezig, vooral in autosomale
chromosomen, maar zijn alleen actief in een sexe. Denk dan aan de hoeveelheid
borsthaar bij een man, of de omvang van de borsten bij een vrouw.
Genen veranderen op verschillende manieren, 1 manier is mutatie. Dit is een
erfelijke verandering in een DNA molecule. Het veranderen van slechts één base in
DNA naar een van de andere drie typen betekent dat het mutante gen op één
plaats in het molecuul zal coderen voor een eiwit met een ander aminozuur.
Daarnaast houd epigenetica zich bezig met de veranderingen in genexpressie.
- eiwitten = histonen
Overerfelijkheid is de ‘mate van erfelijkheid’ van een eigenschap in een bepaalde
populatie. Het is een cijfer tussen de 0 en 1. Maar hoe kan je het bepalen in
kenmerken:
1. Door te kijken naar monozygote tweelingen (identiek) in vergelijking met
dizygote tweelingen (andere genen).
2. Studies van geadopteerden kinderen. Adoptiekinderen groeien niet op bij hun
biologische ouders en kunnen daarom goed geobserveerd worden of het
gedrag afhangt van genen of opvoeding.
3. Candidate gene benadering: onderzoekers testen een hypothese.
Genen zeggen echter niet alles, omgevingsfactoren zijn ook heel erg belangrijk.
Een goed voorbeeld is PKU, is een genetische ziekte wat kan leiden tot
ff ff