SAMENVATTING OvPR (2021-2022)
Ontwikkeling van Persoonlijke Relaties (441085-B-6)
Hoorcollege 1 – Introductie & Vroege sociale relaties
Hoorcollege 2 – Sociale netwerken
Hoorcollege 3 – Ouders en kinderen
Hoorcollege 4 – Voorbij de kindertijd
Hoorcollege 5 – Vriendschap
Hoorcollege 6 – Eenzaamheid
Hoorcollege 7 – Negatieve peer relaties
Hoorcollege 8 – Peer-relaties in vroege- en jong-volwassenheid
Hoorcollege 9 – Status, selectie en invloed
Hoorcollege 10 – Romantische relaties
Hoorcollege 11 – Online peer relaties
Online college – Sociale relaties en gezondheid over de levensloop
Inclusief literatuur (papers).
Alle hoorcolleges + aantekeningen zijn in zwart lettertype uitgewerkt;
Wil je daarnaast ook een samenvatting van de literatuur lezen? Daarvoor kijk je naar de blauw
getypte stukken.
Hoorcolleges zijn gegeven door dr. G. Lodder in 2021-2022
1
,SAMENVATTING OvPR (2021-2022)
Ontwikkeling van persoonlijke relaties
Aan het eind van de cursus is de student in staat om:
1. Verschillende theorieën en concepten over de ontwikkeling van persoonlijke relaties beschrijven,
met elkaar vergelijken en toe te passen op concrete casussen.
2. Ontwikkeling gerelateerde en andere veranderingen in verschillende soorten persoonlijke relaties
beschrijven, uit te leggen, en toe te passen op concrete casussen (bijvoorbeeld op het gebied van
de ontwikkeling van vriendschappen, romantische relaties, ouder-kind relaties en online peer-
relaties).
3. Onderscheid te maken tussen normatieve en problematische persoonlijke relaties, en gefundeerd
advies te geven over het aanpakken van negatieve relaties (bijvoorbeeld als het gaat om
eenzaamheid en pesten).
Hoorcollege 1 – Introductie en Vroege sociale relaties
Waarom persoonlijke relaties?
Sociale relaties hebben een enorm grote impact op de gezondheid van de mens, zowel de mentale
gezondheid, fysieke gezondheid en sociale gezondheid.
Vroege sociale ontwikkeling.
De belangrijkste ontwikkelingskwesties betreffen de betekenis, oorsprong en gevolgen van vroege
relaties. Deze drie kwesties leiden tot ontwikkelingsvragen die moeten worden beantwoord door
empirisch onderzoek, namelijk; wat is de sociale betekenis van vroege peer relaties? Wat zijn de
ontwikkelingsbeginselen van vroege peer relaties? Hebben vroege peerrelaties met leeftijdsgenoten
gevolgen voor de latere ontwikkeling?
Het begin van sociale relaties
Klassieke theorieën:
Baby’s zijn niet in staat tot echte sociale interactie, kinderen zijn ontvangers van sociale input.
Latere relaties zijn afgeleid van relaties met primaire verzorgers. Eerst basisbeginselen leggen
(door moeder) voordat sociale omgeving ertoe kan doen.
Peers beginnen later in de ontwikkeling ertoe te doen.
Psychoanalytische theorie: baby's zijn niet in staat tot echte sociale interactie. Zuigelingen zijn
emotioneel beperkt omdat handelingen worden gedomineerd door Id. Kinderen in de fase van 1 tot
4 jaar ontwikkelen een ego (zelf). Door dat ego ben je niet enkel bezig met je eigen behoeften te
vervullen. Echte sociale ontwikkeling deed er later pas toe; alleen relatie met moeder was
belangrijk bij baby’s. Geen aandacht voor peer-relaties.
Evolutionaire theorie: overdracht van overgeërfde kenmerken. Nadruk op relatie ouder-kind en
met name conflicten tussen hen. Leeftijdsgenoten kunnen beschermende functie hebben, maar
kunnen ook zorgen voor ontwikkeling van ongewenste eigenschappen.
Attachment theorie (Bowlby): primaire verzorger (moeder) zou er wel toe doen, maar alles
daaromheen niet. Moeder moet een veilige thuishaven creëren: hechting van kinderen houdt
verband met de ervaren veiligheid.
Sociaal leren theorie (Bandura): ouders zijn belangrijk voor ontwikkeling: modeling en sociale
bekrachtiging. Hechting is ‘geleerde verworvenheid’. Later in de kindertijd worden peers gezien
als models die bijdragen aan verdere ontwikkeling (m.n. slecht gedrag).
o Imitatie als sociale vaardigheid die tussen 0 - 2 jaar oud ontwikkelt en de interactie tussen
baby’s en leeftijdsgenoten ondersteunt.
Cognitieve-ontwikkelingstheorie (Piaget): invloed van peers begint in de latere kinderjaren te
werken. Kindertijd draait om individuele ontdekking van de fysieke wereld, ouderlijke invloed
wordt niet benadrukt. Egocentrisme (pre-operationele fase) beperkt de kwantiteit en kwaliteit van
peer-relaties. Geleidelijk ontwikkelt taal en zijn discussies met peers mogelijk (ToM bevorderen).
Gedrags-genetische theorie: rol van genen en aangeboren temperament benadrukken.
2
,SAMENVATTING OvPR (2021-2022)
Moderne theorieën.
Kinderen zijn biologisch gebouwd om naast primaire zorgverleners aandacht aan anderen te
schenken. Altruïsme is niet alleen op de eigen groep gericht, maar ook gericht op de groep
daarbuiten. Kinderen leren door sociale relaties.
Het hele sociale systeem beïnvloedt een kind (ouders, grootouders, peers, mensen bij opvang etc.).
Vroege relaties met leeftijdgenoten kunnen ook belangrijk zijn voor ontwikkeling.
De focus op anderen is er dus al heel erg vroeg. Dat is ook in diverse experimenten te zien.
Scrambled faces paradigm
Studie naar sociale relaties bij baby’s tussen 3 en 27 minuten na geboorte.
Vier soorten plankjes waarmee ze bekijken of baby’s het plankje volgen met het
gezicht. Plankje 1: gezicht, plankje 2 en 3: ‘soort gezicht’ (scrambled faces) om
het verschil duidelijk te hebben tussen ‘er staat iets vs. niets op het plankje’,
plankje 4: blanco
Resultaat: zowel voor head turning als voor eye turning gaat de meeste aandacht
naar plankje met gezicht. Minste aandacht voor lege plankje, de scrambled faces
zitten er tussenin. Informatie met gezicht roept meer reacties op bij net geboren baby’s dan bij
dezelfde hoeveelheid informatie maar dan in andere volgorde.
Controverse; replicaties lukken niet altijd
Niet bij oudere kinderen (1 maand oud); alleen bij pas geboren kinderen;
Niet als kinderen rechtop zitten.
Wel consequent:
Voorkeur voor face-like-objects na geboorte, gedurende eerste maand neemt dat af.
Achterliggende theorie:
Net na geboorte moeten hersenverbindingen nog gevormd worden die face-processing mogelijk
maakt: nodig voor herkennen van gezichten en emoties en die liggen aan de basis voor sociale
interacties.
Omdat vorming hersenverbindingen de eerste maand prominent aanwezig is, ligt de focus daarop
de eerste maand. Als basale banen voor face-processing zijn gelegd, neemt aandacht voor andere
sociale wezens af.
Conclusie: na geboorte is er al direct een interesse in sociale wezens.
Dyadische peer-relaties = een-op-een peer-relaties.
Contingentie
Contingente reacties = reacties die voortbouwen op wat de andere persoon heeft gedaan.
Vanaf 6 M.O.
Dyadische verschillen bij aanraking.
In bepaalde volgorde gaan kinderen dingen aanraken (schouder-voet). Per tweetal zelfde volgorde:
beide kinderen raken eerst schouder aan, dan voet = contingente reacties. Volgorde verschilt
tussen tweetallen; per tweetal worden nieuwe regels bepaald van hoe ze op elkaar reageren.
Bewijs voor de aanwezigheid van sociale interactie in de eerste levensmaanden met peers:
non-verbaal contact met wederzijdse betrokkenheid.
Baby’s tonen meer interesse in leeftijdsgenoten dan volwassenen; langer kijken naar peers.
o Sociale voorkeuren ontstaan als baby’s veel tijd met elkaar doorbrengen. Dit is het principe
van homofilie – voorkeur voor mensen zoals zichzelf. Dit beïnvloedt relaties met
leeftijdsgenoten op latere leeftijd.
Prosociaal gedrag
Prosociaal gedrag = vrijwillige acties die bedoeld zijn om een ander individu of een groep individuen
te helpen of ten goede te komen.
Reacties op angst of distress = pogingen om in te grijpen voor een slachtoffer, om de situatie te
veranderen of de distress te verminderen.
Pasgeborenen: huilen als reactie op huilen van anderen (eigen distress uiten)
8 M.O. Niet meer alleen zelf ook huilen als uiting van eigen distress, maar reageren met:
3
, SAMENVATTING OvPR (2021-2022)
Kijken > Affect > Fysieke reactie > Eigen angst of distress uiten.
Onderzocht in een driehoek. Hoe reageren andere twee baby’s als er een baby begint te huilen?
Daaruit kwam bovenstaande volgorde.
2 Y.O. Individuele verschillen beginnen. Temperament verschillen zijn van invloed op hoe een
kind reageert. Voorbeelden zijn probleemoplossing (knuffelen), agressie, amusement en aandacht.
Delen
Delen = samen met de ander gebruiken.
1 Y.O. Affiliatief delen = delen met doel om samen te gaan spelen.
Focus van niet-delen verschilt: sommigen vooral op zichzelf gericht (niet letten op cues van
anderen die vragen om te delen), anderen weigeren gewoon.
18 M.O. Delen als het gevraagd wordt neemt toe.
Begrip van eigenaarschap (‘mama’s jas’) neemt toe, wat resulteert in meer delen; r= .70.
Als je begrijpt dat mensen iets kunnen bezitten, neemt het delen toe; je begrijpt dat het fijn is iets
te hebben. Onderzoek: mama vraagt ‘mag ik daar ook mee spelen?’ 75% van 18 M.O. kinderen
zegt ‘ja’. Spontaan delen lukt nog niet goed.
2 Y.O. Spontaan delen. Kinderen beginnen onderling te delen; er lijkt een empathisch component
in het spel te zijn. Kinderen die meer gevoelig zijn voor angst van anderen (distress), zijn meer
geneigd om te delen. Maar, niet-delen komt ook heel vaak voor en is normaal, maar het delen zou
zich wel moeten ontwikkelen rond deze periode.
4+ Y.O. Delen neemt nog meer toe en is gerelateerd aan Theory of Mind (TOM) waarbij een
kind de capaciteit heeft om zich te verplaatsen in andermans mental state (emoties en intenties). Er
is vanaf die leeftijd sprake van coöperatieve probleemoplossing.
Samenwerken
Samenwerken = gezamenlijk inzetten om doel te bereiken.
1 Y.O. Kan al samenwerken, maar rudimentair (herhalen van andermans bewegingen).
2+ Y.O. Complexere samenwerking, waarbij acties verbaal op elkaar worden afgestemd (1..2..nu).
Kinderen beter in anticiperen, kunnen beter samenwerken. Hangt samen met taalontwikkeling.
Samenwerking vs. competitie: kinderen moeten een keuze maken hoe ze de ander benaderen.
o Gender differences ontstaan; meisjes samenwerken, jongens competitie. Niet duidelijk
waarom; wellicht sociale normen van invloed.
Conflict
Conflict = verschil van mening / bezwaar maken tegen elkaars gedrag en optreden om eigen middelen
of ruimte te verdedigen tegen aantasting door anderen.
Conflict is functioneel. Helpt bij sociale vaardigheden; welke strategieën zijn er om je zin te
krijgen? Oefenen geraffineerd worden betere/complexere manieren ontwikkelen om iets te
krijgen.
1 Y.O. Conflict over speelgoed begint
o Onderzoek Caplan: observeren in groepen van drie. Twee condities: iedereen voldoende
speelgoed; daarna opnieuw waarbij veel speelgoed was weggehaald (competitie).
Resultaat: meeste conflict als er weinig speelgoed is. Toch nog steeds conflict als er
voldoende speelgoed is; één kind wil alle auto’s, terwijl ieder kind één auto kan hebben.
o Meest gebruikte strategie: teruggeven speelgoed, maar ook vaak fysieke kracht (trekken).
1 Y.O. Conflicten oplossen door fysieke kracht, maar nooit echt hard slaan.
2 Y.O. Gebruik ook verbale middelen / coöperatieve probleemoplossing (“ik eerst, dan jij”)
o Onderzoek over vier dagen geobserveerd: meestal trekken, 35% gebruikt fysieke kracht om
conflict op te lossen, slaan komt veel minder voor, hard slaan komt zelden voor.
o Vergelding in conflict vindt plaats (reciprociteit). De ene dag pakt de ene iets af, volgende
dag pakt de ander iets af van de eerste.
3 Y.O. Geslachtsverschillen beginnen.
o Trekken neemt af bij meisjes, ook fysieke dingen nemen af.
4