1.1 Schroef en roer
Tijdens het manoeuvreren heb je te maken met heel veel factoren: de vorm en het gewicht van de
boot, de kracht van de motor, het type, plaatsing en vorm van de schroef, de
weersomstandigheden, de plek waar je vaart, andere watergebruikers… en ga zo maar door.
Sommige factoren zijn steeds gelijk en sommige telkens weer (iets) anders. Dat maakt
manoeuvreren een hele uitdaging, vaak spannend en erg leuk en bevredigend als het goed lukt. Je
leert manoeuvreren pas als je het daadwerkelijk gaat doen. Met de theoretische kennis van deze
cursus op zak, zal je een beter begrip hebben van wat er gebeurt en weet je iets over de keuzes
die je hebt tijdens het manoeuvreren.
In de cursus worden de basismanoeuvres behandeld en daarbij gaan we er steeds vanuit dat we
varen met een motorschip met een ingebouwde motor en met een vaste schroef. Na de cursus
ben je klaar om zelf te gaan oefenen. In werkelijkheid kan het heel goed zijn dat jouw schip een
saildrive, een boegschroef of een buitenboordmotor heeft. Dat zijn aandrijvingen die het
manoeuvreren anders maken maar omdat het examen deze aandrijvingen niet behandelt worden
ze hier niet besproken. Ook het manoeuvreren met zeiljachten moet in de praktijk anders worden
aangepakt dan in deze cursus wordt beschreven.
De motor wordt bediend met de gashendel die meestal zo is geplaatst dat wanneer je de hendel
naar voren duwt het schip vooruit gaat varen. Hoe verder je de hendel naar voren duwt, hoe meer
gas je geeft, hoe harder de schroef gaat draaien en hoe harder je zal varen. In de ‘rechtop stand’
staat de motor in neutraal en draait de schroef niet. Als je de hendel naar achteren beweegt draait
de draairichting van de schroef om, waardoor je naar achteren vaart. Er zit ook een
ontkoppelingsknop of -hendel bij de gashendel. Die is er voor om de motor in vrijloop meer of
minder gas te geven. Als het weer koud is en je motor niet zo makkelijk start, kan je in de vrijloop
extra gas geven.
Een schip dat vooruit vaart remt af door de schroef ‘naar achteren’ te laten draaien. Het is heel
belangrijk om nooit de gashendel in één keer van vooruit naar achteruit te bewegen. In spannende
situaties is de verleiding heel groot om het toch te doen maar het kan de motor doen uitslaan en
(op den duur) ernstige schade aan de keerkoppeling veroorzaken. Dat komt omdat de draaiende
en zware schroef en de schroefas niet snel tot stilstand komen wanneer je het gas er af haalt. Laat
de gashendel twee tot drie seconden in de neutraalstand staan, voor je de achteruit geeft.
,1.1.1 De schroef
Schroeven bestaan er in allerlei soorten en maten. Van enorme vijfbladsschroeven tot
tweebladsklapschroeven. De kenmerken van het schip en de motor moeten heel precies worden
afgestemd op het type schroef dat wordt gebruikt.
In de ‘vooruit stand’ draait de schroef op sommige schepen linksom en op sommige schepen
rechtsom. Het meest voorkomend is wel de rechtsom draaiende schroef, oftewel de ‘rechtse
schroef’. De schroef is zo ontworpen dat deze het grootste rendement heeft bij het voor uitvaren
en de draairichting bij vooruit varen bepaalt ook of het schip een rechtse of linkse schroef heeft.
Wanneer een schip met een rechtse schroef achteruit geeft gaat de schroef linksom draaien maar
we spreken nog steeds van een schip met een rechtse schroef.
,1.1.2 Schroefwerking of wieleffect
Als de schroef vooruit draait stuwt deze het water naar achteren waardoor het schip naar voren
vaart. Maar door de vorm van de schroef en omdat deze ronddraait, wordt ook een deel van het
water opzij gestuwd. Bij een rechtse schroef wordt het meeste water naar links gestuwd en bij een
linkse schroef wordt het meeste water naar rechts gestuwd. Daardoor wordt het schip niet alleen
vooruit maar ook een beetje opzij gezet.
Voorbeeld: Stel we varen vooruit op een schip met een rechtse schroef. Het water wordt door de
schroef naar links gestuwd en daardoor duwt de schroef zichzelf feitelijk naar rechts. De schroef
zit op het achterschip dus het achterschip beweegt een beetje naar rechts. Als het achterschip
naar rechts (stuurboord) gaat wanneer we vooruit varen, verandert het schip van koers en wel een
beetje naar links (bakboord).
Bij het vooruit varen is dit effect zo klein dat we het niet vaak opmerken en we compenseren
automatisch met het roer voor de (kleine) afwijking. Maar als we achteruit varen kan het effect
van de schroefwerking erg groot zijn, waardoor het schip behoorlijk ‘scheef trekt’ en dat kan een
manoeuvre behoorlijk lastig maken. De schroefwerking is sterker bij achteruit varen omdat de
vorm van de schroef voor vooruit varen is ontworpen; de schroef kan goed water naar achteren
stuwen en niet zo goed het water naar voren stuwen. Ook vloeit het water bij achteruit varen niet
langs het roerblad, waardoor het schip veel minder goed bestuurbaar is. Hoe groot de
schroefwerking is hangt af van heel veel factoren, waaronder de grootte van de schroef en het
schip en verschilt per schip behoorlijk.
De truc is om rekening te houden met schroefwerking en die vóór ons te laten werken als de
situatie dat mogelijk maakt. Hoe je dat doet wordt uitgelegd in de delen keren en aanmeren van
deze cursus.
Er is een vuistregel die het makkelijker maakt om te weten welke kant je schip op zal gaan. Stel je
de schroef voor als een wiel dat over de bodem ‘rijdt’. Als de schroef naar rechts draait, ‘rijdt het
wiel over de bodem naar rechts’ en zal je achterschip ook naar rechts gaan. Vanwege deze
vuistregel spreken we ook wel van het ‘wieleffect’
, 1.1.3 Het Roer
Een schip laat je draaien door het achterschip opzij te sturen met behulp van het roer.
Een voorbeeld: je vaart vooruit en wilt naar links (bakboord) draaien. Je draait het stuurwiel dan
naar bakboord (“bakboord roer geven”), waardoor het roerblad naar bakboord gaat. De schroef
stuwt het water langs het roer en die waterstroom gaat nu naar bakboord, waardoor het
achterschip naar stuurboord beweegt. Het vooruit varende schip gaat nu naar bakboord draaien.
Let er op dat je voldoende ruimte naast je schip hebt, om het achterschip wat opzij te kunnen
zetten bij een draai.
Terminologie: Het stuurwiel staat aan dek en is verbonden met het roerblad (roer) dat onder
water steekt. Als je het stuurwiel naar rechts draait, draait het roer naar rechts en beweegt het
schip als het vaart (snelheid) heeft naar stuurboord. Veel schepen hebben een helmstok in plaats
van een stuurwiel. Als je een helmstok naar rechts beweegt, draait het roer naar links en zal het
schip naar bakboord draaien. Helmstok en stuurwiel werken dus tegengesteld.
In de praktijk wordt vaak de term ‘roer’ gebruikt in plaats van stuurwiel/helmstok. Hoe veel moet
je nu eigenlijk het roer opzij doen om goed te draaien? Dat hangt af van wat je wilt bereiken. En
het is namelijk niet zo dat hoe meer roer je geeft, hoe sterker je draai is. Als je het roer opzij
beweegt gebeuren er twee dingen:
1. Het schroefwater ‘ketst’ tegen het roer waardoor het schroefwater van richting verandert
dus krijg je een zijwaarts gerichte kracht.
2. Het roer belemmert het makkelijk voortstromen van het water, er ontstaat weerstand en
daardoor rem je af.
In de afbeelding hieronder zie je het effect van roerstanden op de richting van het schroefwater
(aangegeven met een blauwe pijl).