Samenvatting Praktijkonderzoek
Hoofdstuk 1: Een inleiding op praktijkonderzoek
Onderzoek doe je als je iets nieuws te weten wilt komen: je hebt vragen over een verschijnsel, maar nog geen
antwoorden.
Intentioneel leren = Als je bewust via een bepaalde systematiek antwoord probeert te krijgen op je vragen.
De huidige visie op gezondheid gaat uit van mogelijkheden van mensen en is gericht op het waar mogelijk
stimuleren en ondersteunen van het functioneren, de veerkracht en eigen regie van burgers. De professionele
ontwikkeling van zorgprofessionals zal zich steeds meer kenmerken door samenhang tussen vakbekwaamheid
en samenwerkend en lerend vermogen. Professionals zullen onzekerheden, meningsverschillen en beschikbare
kennis zorgvuldig moeten afwegen om te komen tot een passende aanpak in lastige beroepssituaties.
Reflectieve professional/innovatieve professional met onderzoekend vermogen = professionals met een
onderzoekende beroepshouding die samen met belanghebbenden vraagstukken vanuit verschillende
perspectieven kunnen en willen bekijken, kennis uit onderzoek van anderen kunnen toepassen en zelf
onderzoek kunnen doen.
De onderzoekende houding stuurt de wijze waarop je je werk uitvoert en je reflectie daarop. Deze houding
helpt je om impliciete kennis en onderliggende denk- en besluitvormingsprocessen van zowel jezelf als je
collega’s te expliciteren (verduidelijken).
Drie dimensies van een onderzoekende beroepshouding volgens Losse en Nahuis:
De open houding: de professional staat open voor nieuwe indrukken, is bereid tot perspectief-
wisseling, wil begrijpen en wil delen.
De kritische houding: de professional wil nagaan of iets klopt, wil onderbouwen en verantwoorden.
De creatieve houding: de professional is gericht op vernieuwing en wil voortbouwen en toevoegen.
Je onderzoekende houding kun je versterkten door structureel te reflecteren op je handelen, coaching door
een collega, deelname aan intervisiebijeenkomsten of door een praktijkonderzoek om ook je houding te blijven
ontwikkelen.
Drie hoofddoelen van onderzoek:
Theorieën ontwikkelen of toetsen. Het onderzoek levert generaliseerbare kennis op. Theorie = een
geheel van logisch samenhangende uitspraken die samen een deel van de werkelijkheid proberen te
verklaren.
Kennis toepasbaar maken in een brede beroepscontext. Het onderzoek levert oplossingen op voor
generieke problemen.
Op zoek gaan naar antwoorden op vragen in een specifieke beroepssituatie met als doel deze situatie
beter te begrijpen en waar nodig te verbeteren. Het onderzoek levert kennis op die in eerste instantie
allen van toepassing is op de specifieke
beroepscontext waarin onderzoek is uitgevoerd.
De drie daarbij behorende soorten onderzoek:
Fundamenteel onderzoek = als het accent op de
ontwikkeling en toetsing van de theorie ligt.
Toegepast onderzoek = als het accent op kennis ligt die
tot de oplossing van generieke problemen moet
bijdragen. Dit onderzoek moet nieuwe kennis leveren,
zodat effectiever gehandeld kan worden.
Praktijkonderzoek = als professionals in hun eigen
beroepspraktijk onderzoek doen met als doel deze
praktijk beter te leren begrijpen of te verbeteren.
1
,Onderzoeksbenaderingen = de verschillende opvattingen over wat goed onderzoek is.
Drie belangrijke onderzoeksbenaderingen zijn:
De positivistische onderzoeksbenadering: kennis is gebaseerd op dat wat direct waarneembaar is; er
is één bestaande werkelijkheid (de beroepspraktijk van zorg en welzijn) die beschreven kan worden
aan de hand van algemene wetmatigheden (bijv. gehanteerde methodieken, behandelingsduur). De
onderzoeker probeert zo veel mogelijk zuiver naar gebeurtenissen te kijken en beïnvloedende
factoren te herkennen en waar mogelijk uit te sluiten. Deze factoren beïnvloeden de wetmatigheden
en vertroebelen ze daardoor. Je probeert onderzoek zo in te richten dat deze vertroebeling
geminimaliseerd wordt, waardoor je ondanks de factoren uitspraken kunt doen over de werkelijkheid.
De constructivistische/interpretatieve onderzoeksbenadering: er kunnen meer interpretaties van de
werkelijkheid naast elkaar bestaan. Interpretaties worden gekleurd door persoonlijkheden en
ervaringen. Kennis wordt door iedereen op een eigen wijze geconstrueerd en ontstaat in de interactie
tussen mensen en de sociale omgeving. Je zoekt hierbij niet naar algemene wetmatigheden, maar naar
interpretaties van gebeurtenissen in een specifieke beroepssituatie. Onderzoeksresultaten uit de ene
beroepspraktijk kun je niet zomaar vertalen naar een andere beroepspraktijk.
De kritisch-emancipatorische onderzoeksbenadering: kennis is niet waardevrij en deze wordt bepaald
door mensen met de macht. Onderzoek moet bijdragen aan processen die emancipatie van bepaalde
groepen bevorderen en mensen in staat stellen hun eigen omgeving te veranderen. In dit kader wordt
er veel gesproken over empowerment. Het gaat m.n. om het versterken van capaciteiten van maat-
schappelijk kwetsbare personen en groepen en inclusie van mensen die sociaal dreigen uit te vallen. Er
wordt veel waarde gehecht aan de ervaringskennis en -deskundigheid van belanghebbenden zelf. De
dialoog staat centraal, er is veel aandacht voor het perspectief van belanghebbenden en bestaande
structuren worden ter discussie gesteld.
Onderzoeksbenadering bij praktijkonderzoek:
Er wordt uitgegaan van dat er meerder interpretaties van de werkelijkheid zijn, dat deze interpretaties
zowel worden beschrijven aan de hand van algemene wetmatigheden als aan de hand van specifieke
kenmerken van de beroepspraktijk, en dat er een sterke koppeling is tussen de onderzoeksresultaten
en specifieke context van de beroepspraktijk die onderzocht wordt.
Iedereen die deel uitmaakt van de praktijk heeft actief invloed op deze praktijk en de manier waarop
die wordt ervaren.
Het onderzoek kan in meer of mindere mate gericht zijn op empowerment van de belanghebbenden,
waarbij je het praktijkprobleem vooral probeert te begrijpen vanuit het perspectief van de belang-
hebbenden zelf. Je probeert hen actief te betrekken bij het onderzoek om het onderzoeksproces te
laten bijdragen aan het verkrijgen van regie over de eigen situatie.
Evidence-based practice (EBP) = het zorgvuldig gebruikmaken van het huidige, beste bewijs-
materiaal om beslissingen te nemen met individuele cliënten om zorg- en/of dienstverlening te verbeteren.
Beschikbare evidence wordt gecombineerd met individuele kennis en ervaringen van de professional en de
wensen en voorkeuren van de cliënt.
Noordegraaf is van mening dat veel evidence based methodieken binnen de hulpverlening nog van een te hoof
abstractieniveau zijn en te weinig op de specifieke beroepscontext gericht zijn. Verhoef geeft aan dat in de zorg
de klinische expertise en patiëntwaarden bij EBP worden ondergewaardeerd. Om ongewenste standaardisering
van zorg te voorkomen dienen richtlijnen en kwaliteitsindicatoren kritisch te worden toegepast in een continu
proces van samen leren en verbeteren waarbij invloed van contextfactoren op de uitkomsten van zorg expliciet
wordt gemaakt.
Practice-based evidence (PBE) = het idee dat kennis over het handelen van een professional ontstaat in de
specifieke context van de beroepspraktijk en dat die kennis evolueert door interactie tussen personen die in
2
,deze context een belangrijke rol spelen. PBE zet professionals aan tot het expliciteren van de eigen
beroepspraktijk en door hen waargenomen effecten.
Het verschil tussen EBP en PBE is dat evidence bij EBP onder wetenschappelijke condities verkregen wordt en
dan vertaald wordt naar de praktijk, terwijl bij PBE evidence onder realistische condities verkregen wordt en
dat eventueel in een volgende stap verder onderzocht kan worden. Dit top-downonderzoek en bottom-
uponderzoek kunnen elkaar aanvullen en versterken. Beiden gaan uit van de onderzoekende professional die
onderzoeksvaardig is en reflecteert op zijn dagelijks handelen, ontwikkelingen kritisch volgt, beroepskennis en
vaardigheden actief onderhoudt en een bijdrage levert aan de kennisbasis van de beroepsgroep, om
uiteindelijk de cliënt beter van dienst te kunnen zijn.
Bij praktijkonderzoek ligt het accent op de verwerving van practice-based evidence.
Praktijkonderzoek in zorg en welzijn = onderzoek dat wordt uitgevoerd door zorg- en dienstverleners, waarbij
op systematische wijze in interactie met de omgeving antwoorden verkregen worden op vragen die ontstaan in
de eigen beroepspraktijk en gericht zijn op verbetering van deze praktijk.
Kennisgericht praktijkonderzoek = als je indirect werkt aan verbetering van je eigen beroepspraktijk door je
grondig te verdiepen in een praktijkprobleem.
Ontwerponderzoek = praktijkonderzoek waarbij je direct werkt aan verbetering van je eigen beroepspraktijk
door je te verdiepen in zowel het praktijkprobleem als de oplossing ervan om op basis daarvan een ontwerp te
maken en dit doelgericht te testen en in te voeren.
Van Keken onderscheid drie competentiesegmenten:
Segment 1: werken met/voor cliënten. Het gaat om de deskundigheid op het gebied van begeleiding,
behandeling en/of dienstverlening die je als professional dient te bezitten.
Segment 2: werken in en vanuit een arbeidsomgeving. Het gaat om de vaardigheden die nodig zijn om
goed te kunnen functioneren in de organisatie in je rol als collega, teamlid, samenwerkingspartner etc.
Segment 3: werken aan professionaliteit en professionalisering. Het omvat de verantwoordelijkheid
voor het onderhouden van je beroepscompetenties en de ontwikkeling van je beroepsgroep in geheel.
In alle drie de segmenten kan de zorg- en dienstverlener leren en de praktijk verbeteren m.b.v. uitvoeren van
praktijkonderzoek. Het verschil tussen dagelijks methodisch handelen en praktijkonderzoek wordt hiermee
duidelijk. Methodisch handelen ligt het accent op de vraag/behoefte van de cliënt, terwijl bij het uitvoeren van
een praktijkonderzoek m.n. de leerwensen van de zorg- en dienstverlener het uitgangspunt zijn.
De cyclus voor praktijkonderzoek omvat zes kernactiviteiten voor het uitvoeren van beschrijvend, vergelijkend,
definiërend, evaluerend en verklarend praktijkonderzoek. Bij kennisgericht praktijkonderzoek doorloop je deze
cyclus. Vaak leiden de verworven inzichten tot plannen om veranderingen door te voeren. Wanneer je dit
innovatieproces op een onderzoekende wijze aanpakt, spreken we van ontwerponderzoek. Je doorloopt dan de
innovatiecyclus. Je test het ontwerp in de praktijk en gaat na of het ontwerp voldoet.
De kernactiviteiten van praktijkonderzoek:
Oriënteren: In beeld te brengen welke praktijkproblemen er zijn, voor wie
ze belangrijk zijn, wat erover bekend is en wat het belang van je
onderzoek kan zijn voor jezelf en de organisatie. Je bekijkt het probleem
vanuit verschillende perspectieven. Ook verken en beschrijf je het
probleem in dialoog met anderen en m.b.v. de vakliteratuur.
Richten: inzoomen en het praktijkprobleem proberen af te bakenen om
tot een duidelijke onderzoeksvraag te komen. Je bepaalt wat je wel/niet
gaat onderzoeken en je onderbouwt je keuzes met overtuigingen van
jezelf en anderen, data uit de praktijk en literatuur. De kernactiviteit leidt
tot de probleemstelling, die bestaat uit een omschrijving van het
probleem, de literatuurstudie, het doel van het onderzoek en de onderzoeksvraag en
onderzoekspopulatie.
3
, Plannen: Verkennen van verschillende manieren van dataverzameling en maakt op basis hiervan
keuzes voor de vormgeving van je onderzoeksproces. Je denkt na over de volgorde, duur en het
tijdstip van je onderzoeksactiviteiten, de selectie van respondenten en facilitaire ondersteuning die
nodig is om zo goed mogelijk antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. Je schrijft het onderzoeks-
plan, dat als resultaat van de drie kernactiviteiten oriënteren, richten en plannen gezien kan worden.
Verzamelen: uitvoeren van de geplande onderzoeksactiviteiten en verzamelen van data die nodig is
om je vraag te kunnen beantwoorden. Je maakt hiervoor gebruik van instrumenten als een kijkkader,
observatieschema, interviewleidraad of vragenlijst.
Analyseren en concluderen: Analyseren van verzamelde data. Op basis van je analyseerresultaten
formuleer je concrete antwoorden op je onderzoeksvraag in de vorm van conclusies.
Ontwerpen: Dit voer je alleen uit als je een ontwerpvraag hebt. Je richt je dan op een doelbewuste
verandering van de dagelijkse praktijk. Je maakt een ontwerp die je daarna test in de praktijk. De data
die je vervolgens verzamelt, gebruik je om te bepalen of het ontwerp voldoet in de praktijk.
Rapporteren en presenteren: Wanneer je onderzoek leidt tot kennis en nieuwe inzichten, verspreid je
deze resultaten door te rapporteren en presenteren. Hiervoor kies je een passende communicatie-
strategie. Wanneer je onderzoek moet leiden tot veranderingen in de praktijk, zul je ook een passende
implementatiestrategie moeten kiezen.
voorbeeld in het boek op pagina 33
Een onderzoeksfunctie maakt duidelijk wat je met onderzoek beoogt. Andriessen benadrukt dat de zes
onderzoeksfuncties hiërarchisch geordend zijn. Als je wilt evalueren zet je bijvoorbeeld een praktijksituatie af
tegen een norm. Alhoewel je voor de onderzoeksfunctie evalueren gekozen hebt, leg je de norm en situatie
naast elkaar (vergelijken) en zul je hieraan vooraf ook de norm moeten bepalen (definiëren) en de situatie in
kaart moeten brengen (beschrijven). Er kunnen dus meerdere onderzoeksfuncties gecombineerd worden.
Oost en Markenhof onderscheiden zes onderzoeksfuncties:
Definiërend praktijkonderzoek: Je probeert de verschillen en overeenkomsten in denkbeelden van
mensen over bepaalde begrippen in kaart te brengen.
Beschrijvend praktijkonderzoek: Het doel is zorgen voor een beschrijving: het in kaart brengen van
een thema of praktijksituatie. Je gaat op zoek naar hoe iets in elkaar zit. De uitkomsten van het
onderzoek kunnen aanleiding zijn voor het maken van keuzes of een startpunt zijn voor
vervolgonderzoek.
Vergelijkend praktijkonderzoek: Het doel is om overeenkomsten en verschillen te bepalen tussen
twee of meer praktijken of tussen theorie en praktijk.
Evaluerend praktijkonderzoek: Als je meer zekerheid wil over bijvoorbeeld je handelen, dan kan je dit
handelen evalueren, of je kan het functioneren als team of organisatieontwikkelingen evalueren.
Evaluatie is een systematische beoordeling op basis waarvan nieuwe beslissingen kunnen worden
genomen. De waarde van iets wordt vastgesteld.
Verklarend praktijkonderzoek: Je onderzoekt of zaken daadwerkelijk met elkaar verband houden.
Ontwerponderzoek: je werkt direct aan verbetering van je eigen beroepspraktijk door doelbewust een
ontwerp in te voeren en te testen. Kenmerken van ontwerponderzoek volgen vd Akker, Gravenmeijer,
MCKenney en Nieveen (2006) zijn:
- Er wordt in de dagelijkse praktijk een interventie ingevoerd (bijv. nieuwe methode)
- Het ontwerpproces heeft een onderzoeksmatig karakter waarbij interventies in verschillende
cycli worden ontworpen, geëvalueerd en bijgesteld.
- Het proces van invoering van de interventie wordt nadrukkelijk gevolgd om een beter begrip
te krijgen van de interventie en de verbetering van de situatie.
- De meerwaarde van het ontwerp voor mensen die er mee moeten werken staat centraal.
- Het ontwerp is theoretisch onderbouwd en levert na het testen in de praktijk een bijdrage
aan nieuwe inzichten.
Kenmerken van praktijkonderzoek:
4