Epidemiologie en economie
Uitwerkingen leerdoelen epidemiologie
Nienke Klerks
2015-2016
Hoofdstuk 1
Definitie van gezondheid: gezondheid is een relatief begrip, er zijn veel definities.
Denk hierbij aan fysisch, psychisch en sociaal welbevinden. In niet alle gevallen kan een
deskundige aangeven of een dier ziek of gezond is (subklinisch is niet met het blote oog
waar te nemen).
Termen homeostase, stressor, stress en hoe komt gezondheid tot stand:
homeostase (adaptatievermogen) = tijdelijke of blijvende anatomische, fysische of
gedragsverandering van een organisme om gezondheidsbedreigende invloeden te
overwinnen. Dit kan specifiek zijn (bijv. omgevingstemperatuur hoogtranspiratie en
vasodilatatie) of aspecifiek (bijv. stress, een aspecifieke reactie op een prikkel/belasting).
Iets dat de stress (de prikkel) veroorzaakt is een stressor. Stress stelt het dier in staat om
te kunnen leven in suboptimale omstandigheden. Indien de prikkel lang aanhoudt kan het
negatieve gevolgen hebben. Gezondheid komt tot stand door reactie op prikkels.
General Adaptation Syndrome (GAS) met 3 fasen: Als gevolg van activering
hypothalamus-hypofyse-bijnier schakeling (endocrinologie). Er zijn 3 fases:
- Alarm: eerst een lichte daling weerstand tot onder normaal, dan verhoging tot
boven normaal
- Weerstand: Adaptatie (weerstand gelijk niveau)
- Uitputting: bij lange-termijn blootstelling aan dezelfde stressor, met uiteindelijk de
dood (daling weerstand).
Factoren die adaptatievermogen beïnvloeden met voorbeelden:
Een voorbeeld van een invloed op het
adaptatievermogen is productie. Hoge
productie beïnvloed het adaptatievermogen
in negatieve zin.
Twee niveaus van ziekte: Een ziekte kan subklinisch zijn of klinisch. Als er symptomen
aanwezig zijn is een ziekte klinisch. Een ziekte op subklinisch niveau is symptoomloos
Klinische gezondheidskenmerken en de afwijkingen daarin bij klinische ziekte.
Gezondheidskenmerken:
- Lichaamstemperatuur: normaal grenzen per diersoort verschillend. Afwijking
hyperthermie (koorts) of hypothermie (onderkoeling)
- Spijsvertering: eetlust, mestafscheiding (diarree, obstipatie), herkauwen
- Ademhaling: frequentie en type
Nienke Klerks Uitwerking leerdoelen epidemiologie QVE-20306 1
, - Gedrag
- Gang en stand: 1 of meer poten
- Conditie: resultaat van gezondheid, productie en voeding, vet-vleesbedekking
- Huid, haar en veren: kleur, glans, afwijkingen (vb. schurft, schimmel)
- Circulatieapparaat: hartfrequentie, oedeem
- Slijmvliezen: kleur, vochtigheid
- Productie: vooral bij plotselinge daling
- Reuk: bijv. stinkpoot, spelende melkziekte
Ieder symptoom is meestal niet specifiek voor 1 ziekte.
De term (waarschijnlijkheids)diagnose en wie diagnoses stellen: Op grond van
symptomen wordt een (waarschijnlijkheids)diagnose gesteld. Er zijn 3 partijen in het
diagnose stellen:
1. veehouder: inspecteert dagelijks, bij vragen of problemen schakelt hij de
dierenarts in
2. Dierenarts: behandelen van zieke dieren. Bij afwijkingen van het normale kan hij
dieren laten onderzoeken door Gezondheidsdienst voor Dieren (GD)
3. De GD: Verzamelt ook signalen van nieuwe ziekteverschijnselen van dieren.
Tezamen met de resultaten van specifieke monitoringsprogramma’s (bloed, mest)
houdt de GD de vinger aan de pols. Besmettelijke dierziekten kunnen zo snel
worden opgemerkt en aangepakt.
Vormen van aanvullend onderzoek:
- Serologisch onderzoek (bloedonderzoek)
- secreta/excreta (pH, gif, bloed in urine etc. )
- sectie worden verricht (post-mortem, beoordeling organen).
Typen bloedonderzoek, inclusief voor en nadelen: 3 type bloedonderzoek:
- (producten van) pathogeen (ook wel antigeen genoemd)
- Antistoffen (ook wel antilichamen)
- Samenstelling bloed (enzymen, leukocyten,, verhouding bloedcellen etc.)
Voordelen: relatief snel en goedkoop, nadelen: vals-positieven (vaccinatie, kruisreactie,
infectie al weg maar antilichamen nog aanwezig), vals-negatieven (latentietijd,
tolerantie).
Belang ziekte (bestrijding): het belang van ziekte kent meer demensies dan alleen
ecnomie, Ook aspecten voor volksgezondheid (zoönosen), welzijn van het dier en
kwaliteit van dierlijk product zijn van belang.
Minimaal 5 zoönosen: Een zoonose is een ziekte/infectie die van dier op mens kan
overgaan. Voorbeelden: BSE (gekke koeien ziekte), Ebolavirus (aap), Influenza, Q-koorts,
Brucellose (geit, schaap, rund etc), Pest etc. (Voor overzicht van verschillende zoönosen:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Zo%C3%B6nose)
Belangrijke gezondheidsstoornissen landbouwhuisdieren in Nederland:
vervangingspercentage van zeugen is 45% en de belangrijkste oorzaak is
gezondheidsstoornissen (70%). 10-15% van alle geboren kalveren gaat dood binnen 3
maanden en 10-15% van alle biggen in de zoogperiode, 80% als gevolg van
infectieziekten.
Nienke Klerks Uitwerking leerdoelen epidemiologie QVE-20306 2