Week 1
Hoorcollege 1
Filmpje interview zoon en moeder (ACE-interview)
- Probleem → schoolresultaten zoon gaan achteruit.
- Maar wat veroorzaakt dat? = veranderende factoren thuis, oma in huis met dementie,
financiële problemen, overbelasting moeder (stress, neurologische factoren).
In dit vak komen de neurologische-, systeemfactoren en dieperliggende zaken van een
casus samen.
Diagnostiek gaat over het door en door leren kennen van een situatie, hierbij wordt er
gekeken naar neurologische-, psychologische-, systeem- en andere dieperliggende factoren,
met als doel een beslissing nemen. Grondige diagnostiek van de problemen en klachten is
een voorwaarde voor adequate hulpverlening.
➔ Hamvraag: wat is de aard en ernst van de problematiek?
Tijdens neuropsychologisch onderzoek is constante bijstelling van belang, zowel de
hypotheses als de toetsing moet voortdurend worden bijgesteld afhankelijk van de
antwoorden die gevonden worden.
Binnen het diagnostisch proces zijn er drie rollen; de psychiater (DSM), de diagnosticus
(testen) en een therapeut (behandeling). De diagnosticus voert een neuropsychologisch
onderzoek uit waarbij door middel van testen een beeld wordt gevormd van de klachten en
de aard van de problematiek. Vervolgens wordt aan de hand van deze informatie door de
psychiater een DSM-diagnose gesteld en start de therapeut een behandelingstraject.
Één persoon kan meerdere rollen aannemen in het diagnostisch proces. Des te beter de
samenwerking, des te beter de kwaliteit van de diagnostiek. Feedback en verschillende
perspectieven bieden uiteindelijk meer inzicht.
Diagnostiek bestaat uit;
- Theorievorming over gedragingen, cognities en emoties/motivaties → dit resulteert in
gefundeerde hypothesen.
- Operationalisatie en meting van problemen/klachten → welke functiedomeinen
dienen onderzocht te worden (vb. geheugen, intelligentie, executief functioneren,
stemming) en welke instrumenten passen hierbij?
- Toepassing relevante diagnostische methoden → het aanleren van vaardigheden die
nodig zijn voor betrouwbare afname.
Diagnostiek is idealiter een wetenschappelijk gereglementeerd (= er mag alleen diagnostiek
worden uitgevoerd wanneer er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan) denk- en
doeproces, waarbij het uitgangspunt is; ‘’zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig’’.
Als diagnosticus is het belangrijk om de hulpvraag van de cliënt en de hulpvraag van de
verwijzer duidelijk te krijgen. In eerste instantie houdt de diagnosticus zich voornamelijk
bezig met informatieverzameling uit bronnen als dossiers, het intakegesprek en observaties
(exploratie). Vervolgens wordt de informatie geordend en vormt de diagnosticus een eerste
,voorlopige theorie (inductie). Als laatste wordt het diagnostisch scenario getoetst door
middel van een aantal instrumenten en wordt de informatie geïntegreerd + gerapporteerd.
Onderkennende factoren = wat is er aan de hand?
Verklarende factoren = hoe wordt het probleem veroorzaakt of waardoor wordt het in stand
gehouden/versterkt?
- Voorbeeld
Onderkennende factor: milde depressieve symptomen.
Verklarende factoren: uit huis gaan enige dochter, psychologische afwezigheid partner en
beperkte copingvaardigheden.
Biopsychosociaal model
➔ Wat is de cliënt zijn‘’gehele’’ verhaal?
Wanneer men zich alleen richt op een specifiek probleem bijvoorbeeld depressie dan wordt
er veel belangrijke informatie gemist. Kokervisie moet dus worden voorkomen en alle lenzen
moeten in beschouwing worden genomen.
- Biologische lens: genetische en neurologische invloeden.
- Psychologische lens: persoonlijkheid en ontwikkeling ervaringen.
- Socioculturele lens; culturele, situationele en interpersoonlijke invloeden.
- Ontwikkelingslens: de voorgeschiedenis van een individu.
Afbeelding; voorbeeld van het biopsychosociaal model over tijd.
Mogelijke verklaringsfactoren voor het ontstaan van problematiek; problemen met
executieve functies, intelligentie, persoonlijkheid, traumatische ervaringen, onveilige
gehechtheid en contextfactoren.
Vijf basisvragen (kennen voor tentamen)
1. Onderkenning: wat zijn de problemen?
- Criteriumgericht: de problematiek van cliënt wordt vergeleken vergeleken met een
vooraf bepaalde standaard → DSM.
- Normgericht: in vergelijking met een representatieve vergelijkingsgroep, normale
populatie vs. klinische normgroep.
- Ipdatief: in vergelijking met het individu zelf, bijvoorbeeld score op een eerder
moment. Bijvoorbeeld eerst benedengemiddeld op depressiviteit, nu hoog!
, 2. Verklaring: waarom, wat houdt de problemen in stand?
- Persoonsgericht/situatiegericht, bron van problemen intern of extern?
Persoonsgericht: interne problemen, bijvoorbeeld gebrek aan goede coping of depressieve
stemming. Situatiegericht: externe problemen, bijvoorbeeld relatieproblemen of dochter uit
huis.
- Aard van de controle/oorzaak
Vb. drugs is de directe oorzaak van een overdosis, maar men gebruikt drugs door een
gebrek aan controle/roekeloosheid en dit is de indirecte oorzaak.
- Synchrone (in tijd samenvallend) en diachrone (vooraf-achteraf) condities.
Synchroon: geïrriteerd gedrag naar leidinggevende en het tegelijkertijd ervaren van
huwelijksproblemen.
Diachroon: onveilig gehecht zijn met eigen opvoeder dat doorwerkt in huidige
huwelijksproblemen.
- Inducerende (ontstaan) en continuerende (in stand houdende) condities
Inducerend: verlies van een dierbare zorgt voor het ontstaan van een depressie.
Continuerend: weinig veerkracht en gebrekkige copingsfactoren.
3. Predictie/voorspellend (toekomstgericht): hoe ontwikkelen de problemen zich?
4. Indicatie: hoe kunnen de problemen verholpen worden?
Oftewel, welke behandeling is het meest passend?
5. Evaluatie: zijn de problemen voldoende verholpen? Dit kan aan de hand van de
Routine Outcome Monitor (ROM).
Deze logische volgorde (1-5) moet worden aangehouden om het diagnostisch proces zo
betrouwbaar mogelijk uit te kunnen voeren.
Stappen diagnostisch proces
Stap 1. Aanmelding/intake
Stap 2. Onderzoeksopzet
Stap 3. Onderzoek
Stap 4. Samenvatting en integratief beeld
Stap 5. Conclusie en advies
Bij een goed diagnostisch verslag is het onderscheid tussen de feiten, interpretatie en
conclusies helder.
Functies diagnostisch verslag
- Conclusie van het onderzoek beargumenteren.
- Effectieve communicatie met en over de cliënt.
Diagnostische basismethoden
A. Gesprek
, B. Observatie
C. Gestandaardiseerde meetinstrumenten
Gesprek
Het doel van een gesprek is informatieverzameling, het opbouwen van een goede
professionele werkrelatie (een cliënt zal eerder advies aannemen wanneer deze een ‘’klik’’
voelt met de diagnosticus) en het kunnen inschatten van een vervolgtraject.
Verschillende vormen van gesprek zijn het intakegesprek en een semi-gestructureerd
interview. Voor het goed kunnen voeren van een gesprek zijn er verschillende vaardigheden
nodig bijvoorbeeld non-verbale en verbale vaardigheden.
Professionele houding tijdens gesprek
- Afstand en nabijheid: voldoende afstand om weloverwogen te kunnen reageren,
maar ook voldoende nabijheid om empathie te tonen. Dilemma: geef je een cliënt
een knuffel?
- Omgang met culturele diversiteit: sensitiviteit voor culturele verschillen, maar ook oog
voor variatie binnen culturen.
- Explicitering en kwaliteit: uitleggen wat er wordt gedaan en waarom, overleggen en
samenwerken.
- Verantwoordelijkheden: beroepsrichtlijnen (rechten en plichten).
- Morele dilemma’s: eis van geheimhouding, mag je bijvoorbeeld de informatie delen
dat je cliënt door zijn/haar partner geslagen wordt.
Obstakels
De gespreksleider heeft een gekleurd perspectief; eigen gedachten, gevoelens, oordelen,
normen en waarden. Daarnaast kan de cliënt moeite hebben met de manier van
interacteren, geen ‘gelijkwaardige’ communicatie; de cliënt wordt gevraagd veel te delen
terwijl de gespreksleider luistert.
De problematiek van de cliënt kan ook een obstakel vormen, een depressief persoon komt
bijvoorbeeld vaak moeizaam op gang en is meer gesloten. Dit verschilt voor elke vorm van
problematiek (angstig, verslaafd, somatiserend, psychotisch).
Culturele diversiteit kan ook voor moeilijkheden zorgen; verschillen in attitude, kennis en
vaardigheden. Het Culturele Formulatie Interview kan worden gebruikt om een beeld te
krijgen van de sociaal-culturele achtergrond van de cliënt en de manier waarop cultuur een
rol kan spelen in de problematiek.
Soorten gestructureerde interviews
- SCID-5-S/ SCID-5-P: structured clinical interview for DSM disorders
- MINI: mini international neuropsychiatric interview
- SCAN: schedules for clinical assessment in neuropsychiatry
- HONOS/ HONOSCA: health of the nation outcome scales
- MATE: meten van addicties (verslavingen) voor triage en evaluaties
- Y-BOCS: Yale-Brown obsessive compulsive scale