Bedrijfseconomie voor het HBO:
1.5 – Bedrijfskolom
Een onderneming vervult één of meerder functies tijdens het proces waarbij het product een weg
aflegt van oer producent tot aan consument. Om aan te geven welke functie bedrijven vervullen in
dit proces kan je de bedrijven indelen in sectoren.
In de primaire sector gaat het om de bedrijven die hun product winnen in de natuur (landbouw,
veeteelt, visserij en mijnbouw bijv). In de secundaire sector zijn de bedrijven die producten vormen
en samenstellen (industriële bedrijven bijv). De tertiaire sector is de commerciële dienstensector,
deze bedrijven zorgen ervoor dat de producten steeds verder komen in het proces van oer producent
tot consument, dit zijn handel, transport, verzekering, financiering en advieswerk. De bedrijven en
instellingen in de quartaire sector streven niet naar winst en heten ook wel de niet-commerciële
dienstensector.
De collecterende handel koopt kleine en grote hoeveelheden, slaat deze voor korte of lange tijd op
en vervoert de goederen naar een bepaalde plaats. De distribuerende handel koopt groot in en
verkoopt vaak in kleinere hoeveelheden aan bedrijven en consumenten in een bepaald land of regio.
Bij levering door een groot bedrijf aan andere bedrijven spreken we van groothandel (opkopers,
exporteurs en importeurs). Kleinhandel zijn de bedrijven die leveren aan de consument.
Ondernemingen houden zich bezig met de productie van goederen en diensten en leveren deze
producten aan de uiteindelijke afnemers, dit is weer te geven in een bedrijfskolom. Voor elk product
kan je zo een bedrijfskolom tekenen.
Alle bedrijven van een bepaald product, zitten samen in een bedrijfstak. Tussen deze bedrijfstakken
zitten markten. De goederen leggen en weg af naar beneden en gaan een steeds grotere waarde
vertegenwoordigen.
De bedrijven in de bedrijfskolom zijn eigenaar van de goederen. De vervoerders, verzekeraars en
financiers worden geen eigenaar maar krijgen wel betaald voor hun bijdrage: de diensten van derde.
Om verschillende redenen kunnen bedrijfskolommen veranderen (nieuwe productietechnieken,
andere grondstoffen, bedrijven die samengaan of opsplitsen).
Als een bedrijf samengaat met een ander bedrijf (van een volgende of vorige bedrijfstak), is er sprake
van integratie.
Als een bedrijf zich opsplitst in twee opeenvolgende fase in dezelfde bedrijfskolom, noem je dit
differentiatie.
Als een bedrijf uit de ene bedrijfskolom een bedrijf uit een andere bedrijfskolom overneemt, is er
sprake van parallellisatie.
Bij specialisatie gaat een bedrijf zich uitsluitend toeleggen op een deel van de activiteiten in een
bedrijfstak.
1
,2.2 - Het ondernemingsplan
Voor een onderneming moet je eerst een aantal vragen beantwoorden, dan onderzoek je je zwakke
en sterke punten wat betreft het ondernemerschap. Je moet de volgende stappen nemen:
1. Onderzoeken of je geschikt bent als ondernemen.
a. Heb je alle vereiste papieren en diploma’s?
2. Bepalen wat voor een bedrijf je wilt beginnen.
a. In welke branche wil je gaan werken?
3. Bepalen welke werkzaamheden er in het bedrijf moeten gebeuren.
a. Wie regelt de financiën, belastingen, vergunningen en verzekeringen?
4. Bepalen hoe de markt er uit ziet.
a. Wie zijn je klanten?
5. Opstellen van een financieel plan.
a. Hoe ziet het investeringsplan eruit?
b. Hoe ziet het financieringsplan eruit?
6. Beslissen of je gaat starten of niet
2.3 - Het investeringsplan
Het aanschaffen van productiemiddelen door een onderneming heet investeren. Hiervoor maak je
een investeringsplan/investeringsbegroting. (het invullen van de debetzijde van de
oprichtingsbalans). Liquide middelen zijn bezittingen in de vorm van chartaal geld (kas) en giraal geld
(bank).
Vaste activa gaan meerdere productieprocessen mee.
Vlottende activa gaan één productieproces mee.
Een eenvoudig investeringsplan:
Vaste activa
Pand …..
Machines …..
Inventaris …..
Transportmiddelen …..
Vlottende activa
Voorraden …..
Debiteuren …..
Liquide middelen …..
Vermogensbehoefte. …..
2.4 – Het financieringsplan
Als je de vermogensbehoefte weet, kan je het financieringsplan maken. Dit is de creditzijde van de
oprichtingsbalans.
Het financieringsplan:
Eigen middelen ….
Onderhandse lening ….
Andere leningen lang ….
Leverancierskredieten ….
Bank r/c ….
Subsidies van de overheid ….
Vermogen ….
Eigen middelen = wat je zelf beschikbaar hebt gesteld.
Onderhandse lening = geld van bijv. familie
Andere leningen lang = bijv. een hypothecaire lening
2
, 2.5 De oprichtingsbalans
Als je het investeringsplan en financieringsplan hebt, kun je een oprichtingsbalans opstellen.
Een oprichtingsbalans:
Vaste activa
Pand €140.000 Eigen vermogen €35.000
Machines €23.500 Vreemd vermogen €0
Inventaris €4.500
Vlottende activa Onderhandse lening €23.500
Voorraden €24.000 Hypothecaire lening €112.000
Debiteuren €3.000
Liquide middelen €2.500 Bank r/c €27.000
€197.500 €197.500
2.6 – Startproblemen
Als je vermogensbehoefte groter is dan het vermogen dat je kunt aantrekken, is er een probleem. De
oplossing is te vinden in het financieringsplan of investeringsplan. Durfkapitaal kan een oplossing zijn
voor het financieringsplan, dit is een achtergestelde lening. Andere schuldeisers gaan voor bij de
betaling van rente en aflossing, hier wordt geen interest over geheven. Als het misgaat met de start
heeft de geldverstrekker recht op vermindering van de te betalen inkomstenbelasting.
In het investeringsplan zijn oplossingen te vinden. Operationele leasing is een manier om over
productiemiddelen te beschikken zonder deze aan te schaffen (‘huren’).
2.7 – De winst- en verliesrekening
Als je een bedrijf start moet je een prognose opstellen voor de omzet. Hier tegenover staan
verschillende bedrijfskosten. Het verschil tussen de omzet en kosten is het ondernemersinkomen. Bij
een eenmanszaak is dit voor de geleverde arbeid, eigen vermogen in de onderneming en een
beloning. Voor de geleverde arbeid stel je loon vast, dit ontvangt de werknemer. Dit heet
gewaardeerd loon. Voor het beschikbaar stellen van vermogen, krijgt de ondernemer gewaardeerde
interest. De omzet is de consumentenomzet verminderd met de BTW. Deze BTW moet weer worden
afgedragen.
Een winst-en-verliesrekening:
Omzet
Inkoopwaarde verkopen -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst
Gewaardeerd loon
Gewaardeerd interest eigen vermogen -
Economisch resultaat
Het economisch resultaat is voor het ondernemen.
De nettowinst (van de eenmanszaak) is ook het inkomen waarover je inkomstenbelasting moet
betalen (fiscale winst). Voor de hoogte van de te betalen belasting maakt het niet uit of de eigenaar
de winst als privé-opname uit de zaak haalt of de winst laat zitten. Als je te veel winst vastlegt in
vaste activa en je moet de belastingaanslag betalen is er een probleem.
2.8 – Ontvangsten, opbrengsten, kosten en uitgaven
3