Blok 5: Technologie en
innovatie Alle leerstof voor het open
boek tentamen van KEA-BE (inclusief veel literatuur)
Bedrijfseconomie
Bedrijfseconomische kostensoorten
(Bijbehorende literatuur: hoofdstuk 4 van Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties)
Cost accounting & Management Control
Cost accounting: het ‘produceren’ van management informatie, zoals kostprijzen of kengetallen
onderdeel van de informatiebronnen van management control.
Management Control: ‘deelaspect van management, gericht op het vergroten van de kans dat
managers van een organisatie doelgericht gedrag vertonen, waarmee de kans wordt vergroot dat de
organisatie haar doelen zal halen.’ (Hartmann & Bouwens, 2014).
Oftewel: goede kostprijzen en kengetallen kunnen een bijdrage leveren aan een doelmatige sturing
van de organisatie.
Het kostenbegrip
- Kosten: aan perioden, producten enzovoort toegerekende (toekomstige) gelduitgaven in
verband met doelmatig opgeofferde productiemiddelen.
- Offers: onvermijdelijke kosten + verspillingen ((toekomstige) gelduitgaven in verband met
ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen)
- Kosten VS uitgaven: aanschaf VS gebruik
Opportuniteitskosten / opportunity costs
Kosten gelijk aan baten, die verloren gaan door het niet uitvoeren van het beste alternatief. Je kent
waarde toe aan de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke alternatief ten opzichte van
de uiteindelijk genomen beslissing.
Voorbeeld
Studeren kost geld: collegegeld, boeken, reiskosten, een kamer. Dat hoort allemaal bij de kosten van
je studie. Maar in de beslissing om te studeren moet je ook inkomstderving van je studiejaren
meenemen. Je had ook een inkomen kunnen verdienen door in die jaren niet te studeren, maar
fulltime te werken. Dat zijn dan niet gerealiseerde opbrengsten van het best mogelijke alternatief.
Duurzame productiemiddelen
Kostensoorten:
1. Afschrijvingen (waardevermindering / waardedaling) door het gebruik van de zorgrobot,
wordt de zorgrobot minder waard.
2. Kosten vermogensbeslag (rente): onafhankelijk van eigen of vreemd vermogen of je nu
geld leent om de zorgrobot aan te schaffen en daarover rente betaald of dat je intern
vermogen reserveert. Je hebt in beide gevallen rentekosten.
3. Complementaire kosten (bijkomende kosten) De zorgrobot verbruikt energie, heeft
onderhoud nodig , grond- en hulpstoffen, arbeid etc.)
[1]
,Afschrijvingen
Aanschaf van een product:
- Uitgave, geen kosten
- Aanschaf = monetaire transactie
- Tijdstip T=0 ‘einde boekjaar’. Hypothetisch moment: de aanschaf valt in dit jaar, maar het
gebruik niet.
Afschrijving:
- Je kijkt naar het gebruik en het verstrijken van de tijd.
- Kosten, maar geen uitgaven
- Gedurende het boekjaar (T=1, T=2, T=n)
Afschrijving – Uitgaven en Kosten
Niet opgenomen zijn de rentekosten, daarover later
meer. We gaan er bij de meeste voorbeelden vanuit
dat we afschrijven op basis van de levensduur in
jaren, maar je zou ook kunnen afschrijven op
feitelijk gebruik.
De robot wordt aangeschaft op T=0 en is
waardeloos op T=4. Dit betekent dat de robot 4 jaar mee is gegaan. In de praktijk kan de levensduur
natuurlijk variëren.
Belangrijk onderscheid tussen een technische en een economische levensduur van een product
- Technische invalshoek: Levensduur is de periode waarbij het productiemiddel in staat is
producten voort te brengen in de gewenste hoeveelheid en binnen de gestelde
kwaliteitsnormen (gebruikswaarde)
- Economische invalshoek: Levensduur is de periode waarbij het productiemiddel prestaties
levert met opbrengstwaarde hoger dan de (complementaire) kosten
We gaan bij de bepaling van afschrijvingstermijn uit van de kortste van de twee levensduren.
Afschrijvingsmethoden
Er zijn verschillende manieren om af te schrijven en om rente te berekenen.
1. Vast percentage afschrijvingen
2. Annuïtair
Er zijn twee manieren om de afschrijvingskosten te berekenen:
1. Op basis van de aanschafprijs
2. Op basis van de actuele boekwaarde
De aanschafprijs blijft gedurende de gehele gebruiksduur van het productiemiddel gelijk. Als je een
duurzaam productiemiddel voor €100.000 hebt gekocht en die in 4 jaar tot €0 afschrijft, dan schrijf je
elk jaar 25% van €100.000 af. De waarde van je productiemiddel wordt dus elk jaar €25.000 minder.
[2]
,De rentekosten van het vermogensbeslag, oftewel de kosten die je rekent voor het opgesloten
hebben van je geld in het productiemiddel kun je op 2 manieren berekenen: op basis van de
gemiddelde boekwaarde of op basis van de actuele boekwaarde.
Gemiddelde boekwaarde berekenen:
In het begin heb je €100.000 opgesloten zitten in het productiemiddel en aan het eind is dat €0, dus
100.000+ 0
=€ 50.000. Daar reken je de rentekosten over en dat is elk jaar hetzelfde bedrag zolang
2
je het productiemiddel gebruikt.
Actuele boekwaarde berekenen:
Aan het eind van jaar 1 is dat €100.000 aanschafwaarde – 1 jaar afschrijving van €25.000 = €75.000.
Dit is de in het productiemiddel opgeslagen waarde en daarover bereken je dan rentekosten.
Aan het eind van jaar 2 is dat €100.000 aanschafwaarde – 2 jaar afschrijvingen (€25.000 x 2 =
€50.000) = €50.000. Daarover bereken je de rentekosten.
Bij de rentekosten gaat het niet per sé om rente die je ook echt betaald. Je rekent het misschien
alleen maar. Als je eigen geld gebruikt, krijg je geen rekening van de bank voor de rentekosten en
geef je niks uit aan rente. Maar het kost nog steeds rente, je kan je geld nu niet anders besteden. Als
je onverhoopt toch ergens anders nog geld moet lenen, dan moet je daar wel rente over betalen. Het
is dus bedrijfseconomisch reëel om zelfs bij eigen geld rentekosten te rekenen. Het zijn misschien
geen uitgaven, maar in elk geval wel kosten.
Je kunt ook afschrijvingen en rentekosten berekenen op actuele boekwaarde. Dan zijn zowel de
afschrijvingskosten als de rentekosten ieder jaar anders.
Als laatste is de methode van annuïtair afschrijven. Dit is bekend van annuïtair aflossen op je
hypotheek. Je betaald elke maand hetzelfde totaalbedrag waarin zowel rente als afschrijving zit.
Gedurende de loop wordt het rentedeel kleiner en het aflossingsdeel groter.
Oftewel:
A. Vast percentage-afschrijvingen:
i. Afschrijvingskosten: vast percentage van de aanschafprijs
met 2 opties voor de rentekosten
1. rente over de gemiddelde boekwaarde (ieder jaar hetzelfde)
2. rente over de actuele boekwaarde (ieder jaar anders)
ii. Zowel afschrijvingen als rente: Vast percentage van de actuele boekwaarde
B. Annuïtair
Afschrijvingen + rente = jaarlijks hetzelfde bedrag
Voorbeeld
- Aanschaf da Vinci systeem: € 1,8 miljoen (Algemene Rekenkamer, 2015)
- Complementaire kosten:
Onderhoudskosten: jaarlijks 10% van de oorspronkelijke prijs
Kosten disposables: € 2900 per operatie
Restwaarde: € 200.000
- Gebruiksduur: 5 jaar (Abrishami, 2011)
- Rente: 2%
Afschrijvingen op basis van een vast percentage van aanschafprijs (A.i):
[3]
, aanschafwaarde−restwaarde (1.800 .000−200.000) 1.600.000
afschrijving= = =320.000
levensduur 5 5
Rente over gemiddelde boekwaarde (A.i.1):
aanschafwaarde+ restwaarde
rente= ∗i met i = rente (%) = 2% (dus 0,02)
2
1.800.000+ 200.000
rente= ∗0,02=€ 20.000 ieder jaar een vast bedrag
2
- Boekwaarde: aan het einde van T = n
- Afschrijving: over heel T = n
- Rente: over heel T = n
Rente over actuele boekwaarde (A.i.2):
Afschrijvingen blijven hetzelfde, maar de rente is anders. Die verschilt van jaar tot jaar. De berekende
rente zal ieder jaar lager zijn dan het jaar ervoor, omdat er steeds minder geld zit opgesloten in het
duurzame productiemiddel.
aanschafwaarde−restwaarde 1.800.000−200.000 1.600.000
afschrijving= = = =320.000
levensduur 5 5
Rente
=actuele boekwaarde∗i met i=2 %(0,02)
T
T1: actuele boekwaarde is 1.800.000 rente is 1.800 .000∗0,02=€ 36.000
T2: actuele boekwaarde is (1.800.000-320.000) = 1.480.000 rente is 1.480 .000∗0,02=29.600
De afschrijvingen zijn hetzelfde. Je ziet dat de totale rentekosten meer zijn dan bij het berekenen van
de gemiddelde boekwaarde. Daar later meer over.
Afschrijvingen en rentekosten berekenen over de actuele boekwaarde (A.ii):
Zowel de afschrijvingskosten als de rentekosten zijn ieder jaar anders in de opgave word er wel
[4]