2021/2022
Inleiding Publiekrecht
Saxion Hogeschool
Leerjaar 1, kwartiel 1
Inleiding in het Nederlandse recht,
hoofdstuk 2 en 5
Grondtrekken van het Nederlandse
strafrecht, hoofdstuk 1, 2 en 7
,Inleiding in het Nederlandse recht
Hoofdstuk 2
2.2.1. De wetgevende macht
In Nederland is de wetgevende macht opgedragen aan de regering en de Staten-Generaal samen
(art. 81 Gw). De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk en bestaan uit de
Eerste en Tweede Kamer. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen, de leden
van de Eerste kamer worden gekozen via de provinciale staten (getrapte verkiezingen). De regering
en de Staten-Generaal samen zijn bevoegd tot het maken van wetgeving, dat zijn algemeen
verbindende voorschriften (AVV’s). De regering bezit ook een zelfstandige bevoegdheid om wetgeving
te maken, de rol van de Staten-Generaal is in dat geval controlerend. Ministers zijn ook bevoegd om
zelfstandig wetten te maken.
2.2.2. De uitvoerende macht
In Nederland berust de uitvoerende macht bij de regering: deze bestuurt het land. De regering bestaat
uit de Koning en de ministers (art. 42 lid 1 Gw). Daarnaast is er de ministerraad, die bestaat uit alle
ministers met als voorzitter de minister-president (art. 45 Gw). In de ministerraad wordt vergaderd en
beslist over alle kwesties van algemeen regeringsbeleid. Ook is er nog het kabinet: alle ministers en
staatssecretarissen samen. De regering vormt de hiërarchische top van een omvangrijk
bestuursapparaat. Dit omvat alle ministeries en alle rijksdiensten. De belangrijkste bestuursbesluiten
neemt de regering of de betreffende minister zelf, de rest gebeurt onder verantwoordelijkheid van de
regering op een lager niveau binnen het bestuursapparaat. Als de regering een besluit neemt, noem je
dat altijd een koninklijk besluit (KB). De inhoud van KB’s is heel verschillend: het ligt eraan of de
regering de bestuurlijke of de wetgevende bevoegdheid uitoefent. Als de regering zijn bestuurlijke
bevoegdheid gebruikt, leidt dat tot een beschikking (rechtsvaststelling in een individueel geval). Als de
regering gebruik maakt van de bevoegdheid om binnen het kader van een wet zelfstandig nadere
regels te maken, gebeurt dit in een algemene maatregel van bestuur (AMvB).
2.2.3. De rechtsprekende macht
In het Nederlandse staatsbestel is de rechtsprekende macht een aparte macht, vastgelegd in
hoofdstuk 6 Rechtspraak van de Grondwet. Vanaf art. 112 Gw is de rechtspraak in zaken van
burgerlijk recht, strafrecht en bestuursrecht opgedragen aan de rechterlijke macht. De samenstelling
en de werkwijze van de rechterlijke macht is geregeld in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet
RO). De belangrijkste taak van de rechterlijke macht is het beslechten van geschillen op basis van
algemene regels. In sommige gevallen wordt de rechter ingeschakeld om voor een burger iets vast te
stellen zonder dat er sprake is van een geschil. De uitspraak heet dan ‘beschikking’ in plaats van
‘vonnis’ of ‘arrest’. De onafhankelijkheid van de rechter is erg belangrijk, omdat aan hem een oordeel
kan worden gevraagd over de rechtmatigheid van daden van wetgeving of van bestuur. De rechter is
daarnaast niet bevoegd om zelf wetgeving te maken. Ook mag de rechter zich niet bemoeien met het
wetgevingsproces. Hij mag de wetgever geen bevel geven om bepaalde wetgeving te maken, maar hij
mag de overheid wel een bevel geven om maatregelen te treffen om bestaande wetgeving uit te
voeren. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is vooral gewaarborgd doordat de rechter in
geen enkel opzicht is onderschikt aan een overheidsorgaan.
2.3.1. Democratie
Nederland is een democratie: het volk regeert. Er zijn twee vormen van democratie. In een indirecte
democratie worden de beslissingen rechtstreeks door de burgers genomen. In Nederland worden de
beslissingen tot stand gebracht via bij de Grondwet aangewezen en vervolgens door de bevolking
gekozen organen. Er is dus sprake van vertegenwoordiging: leden van deze organen
vertegenwoordigen de bevolking en nemen de beslissingen. Dit heet een representatieve democratie.
Een ander kiesstelsel is het districtenstelsel. Per district is één zetel beschikbaar voor het parlement.
De kandidaat met de meeste stemmen in het district wordt afgevaardigd, de rest van de stemmen
gaan dan verloren. De belangrijkste bestaansvoorwaarde voor een representatieve democratie is dat
de burgers de bevoegdheid hebben om zelf hun vertegenwoordigers te kiezen in de belangrijke
overheidsorganen: het kiesrecht. Er zijn twee soorten kiesrecht: actief kiesrecht (stemmen) en passief
kiesrecht (gekozen worden). Bij de meeste democratieën is de staatsvorm een republiek of een
monarchie. Nederland heeft een monarchie: koningschap via erfopvolging. We noemen dat een
constitutionele monarchie omdat de plaats van de koning is omschreven en vastgelegd in de
Grondwet.
, 2.3.2. Rechtsstaat
Bij het beginsel van de rechtsstaat staat de bescherming van het individu centraal. Het begrip
rechtsstaat houdt in dat elk optreden van de overheid onderworpen is aan de regels van het recht, en
de overheid is verplicht zich daaraan te houden. Een burger moet zich ook tot een onafhankelijke
rechter kunnen wenden als hij vindt dat er tegenover hem een rechtsregel is geschonden door een
overheidsorgaan, hiervoor kent ons rechtssysteem een aantal bevoegdheidsregels. Welke regels er
gelden hangt af van de taak die een overheidsorgaan uitvoert. Vaak zullen die regels wettelijke regels
zijn, maar soms heeft een overheidsorgaan een zekere speelruimte bij zijn handelingen of ontbreekt er
voor die handeling een wettelijk voorschrift. Als een bestuursorgaan een besluit neemt, zijn de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing: zorgvuldigheidsbeginsel en
vertrouwensbeginsel. Deze beginselen begrenzen de vrijheid van de overheid bij het maken van
beschikkingen. Algemene rechtsbeginselen gelden niet alleen voor beschikkingen, maar ook voor de
wetgever en de rechtspraak. Het legaliteitsbeginsel hoort hier ook bij: elk overheidsoptreden moet
berusten op een algemene regel, die uiteindelijk moet terug te leiden zijn tot de Grondwet.
2.3.3. Parlementair stelsel
Het parlementaire stelsel valt ook onder de democratische rechtsstaat. Dit gaat over de verhouding
tussen de regering en het parlement. De kern hiervan is de vertrouwensregel: de regering moet het
vertrouwen hebben van het parlement. Bij een conflict tussen de Tweede Kamer en regering, kan de
regering aan het bewind blijven, de Kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven (één keer).
Als er daarna opnieuw afkeuring is, moet de regering aftreden. Het ontbinden van de kamer gebeurt
niet meer, er is een nieuwe ongeschreven regel: bij onenigheid met de Kamer biedt het kabinet zijn
ontslag aan bij het staatshoofd. Het staatshoofd houdt dat in beraad en beslist daar pas over als er
een nieuw kabinet aantreedt. Om het vertrouwen van een Kamermeerderheid te bevorderen worden
tijdens de kabinetsformatie regeerakkoorden gesloten.
Beide Kamers hebben twee rechten: het recht van interpellatie en het recht van enquête. Het recht
van interpellatie houdt in dat de leden van beide Kamers aan ministers kunnen vragen om inlichtingen.
De minister is verplicht om die inlichtingen te geven (ministeriële verantwoordelijkheid). Het
vragenrecht is een eenvoudigere vorm, omdat dit voor individuele Kamerleden is (vragenuurtje). Als
de leden van de Tweede kamer na inlichtingen vinden dat er maatregelen nodig zijn, kunnen zij dat in
een motie aan de kamer voorleggen. Dit kan een motie zijn met voorstellen voor een bepaald beleid,
of een motie van wantrouwen (bevat voor minister of kabinet signaal om af te treden). Daarnaast is er
het recht van enquête. Daarbij is een bijzonderheid dat getuigen verplicht zijn te verschijnen en onder
ede kunnen worden gehoord.
2.4. Grondrechten
De grondrechten worden fundamenteel genoemd omdat ze de staatsmacht beperken ter wille van de
menselijke vrijheid en waardigheid. Ze waarborgen de autonomie van het individu tegenover de
overheid, vormen de grondbeginselen van de menselijke waardigheid, gelden voor iedereen en geven
gestalte aan de rechtsstaat. Ze zijn onvervreemdbare rechten: kunnen niet worden overgedragen of
worden opgegeven.
In het Nederlandse recht zijn de grondrechten vastgelegd in hoofdstuk 1 Grondwet.
Daarnaast gelden er ook grondrechten van internationale herkomst:
- Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM).
- Het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBRP of BUPO-
verdrag).
- Het Europees Sociaal Handvest (ESH).
- Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.4.1. Klassieke grondrechten
Belangrijk voor de klassieke grondrechten is dat ze garanties bieden tegen inbreuken door de
overheid. Ze zijn gericht op beperking van de bevoegdheden van de overheid t.o.v. het individu. De
overheid dient zich bij deze rechten van actief optreden te onthouden. In de Grondwet is bij de daar
genoemde grondrechten vaak de mogelijkheid opgenomen om het grondrecht bij wet te beperken.