Arresten EU recht
Van Gend & Loos (autonomie van het Unierecht)
Van Gend en Loos is een bedrijf dat onder andere kunsthars uit Duitsland invoert in
Nederland. De Nederlandse administratie der belastingen past een invoerrecht van 8% op deze
producten toe. Van Gend en Loos komt tegen dit invoerrecht in beroep omdat het in strijd zou
zijn met art. 12 EEG-verdrag, dat lidstaten verbiedt invoerheffing in onderlinge
handelsbetrekking toe te passen. De tariefcommissie stelt hierop prejudiciële vragen
betreffende de uitlegging van het EEG-verdrag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie
(HvJ). De prejudiciële vragen komen neer op de vraag of art. 12 EEG-verdrag directe werking
heeft, in de zin dat burgers aan dit artikel rechten kunnen ontlenen die zij onmiddellijk voor
de nationale rechter kunnen inroepen.
Het HvJ overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of een internationaal
verdrag directe werking heeft gekeken moet worden naar de geest, de inhoud en de
bewoording van de bepalingen. Hierin is bepaald dat staten door het oprichten van de EU
(destijds de E.E.G/Europese economische gemeenschap) hun soevereiniteit hebben begrensd
ten gunste van de Unie. Zowel de lidstaten als hun onderdanen dienen zich te houden aan het
Unierecht. Onderdanen en lidstaten kunnen over en weer ook rechten ontlenen aan het
unierecht. Dat kan indien het unierecht voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk een
verplichting bevat ten opzichte van de lidstaten. Bovenal wordt uit dit arrest duidelijk dat
het effect van het Unierecht in de nationale rechtsorde een aangelegenheid is van het
Unierecht zelf: autonomie van het unierecht.
Costa/ENEL (EU recht gaat boven nationaal recht)
Ongeveer een jaar na het Van Gend en Loos arrest is het arrest Costa/Enel gewezen. In deze
zaak stond de vraag centraal of de Italiaanse rechter wel een prejudiciële vraag mocht stellen.
De zaak gaat tussen een advocaat, Costa, en een voormalig staatsbedrijf van Italië dat op het
gebied van energievoorziening actief is, E.N.E.L.. Vanwege een Italiaanse nationalisatiewet
wordt een bedrijf waar Costa aandelenbelang in heeft geïncorporeerd in E.N.E.L.. Costa
verzoekt de nationale rechter prejudiciële vragen te stellen over verenigbaarheid van de
nationalisatiewet met een aantal bepalingen van Europees recht. De prejudiciële vragen zien
op de verenigbaarheid van de nationalisatiewet met een aantal artikelen van het EEG-verdrag.
In reactie hierop stelt de Italiaanse regering dat de nationalisatiewet boven het Europees recht
gaat, de behandeling van deze stelling is de kern van het arrest. Het Hof heeft bepaald dat het
EEG-verdrag in tegenstelling tot andere internationale verdragen een eigen, autonome
rechtsorde heeft gecreëerd. De lidstaten hebben namelijk hun soevereiniteit op beperkt terrein
begrensd en hebben daarmee een rechtsstelsel in het leven geroepen dat zowel bindend is voor
hun onderdanen als voor henzelf. Bij inwerkingtreding van het verdrag is deze rechtsorde in
de rechtsorde van de lidstaten opgenomen, de nationale rechters moeten hier rekening mee
houden.
De rechtsregel die voortvloeit uit het arrest is dat het Europees recht, onafhankelijk van de
nationale rechtsorde, voorrang heeft op strijdige nationale bepalingen. In geval van
strijdigheid gaat het EU recht dus boven het nationale recht. Zonder deze voorrang van het
,Europees recht zouden bepaling van Europees recht namelijk betekenisloos zijn, wat in strijd
is met het autonome karakter van de Europese rechtsorde.
Simmenthal (ook een lagere rechter moet een nationale regel buiten toepassing laten als
deze in strijd is met een voorrang genietend EU recht).
Casus: De N.V. Simmenthal, importeert rundvlees van Frankrijk naar Italië en moet betalen
voor een veterinaire keuring aan de grens. Deze controles zijn gebaseerd op Italiaanse
wetgeving en in strijd met artikel 12 EEG-verdrag (thans art. 30 VwEU). Simmenthal vordert
voor de Italiaanse rechter terugbetaling van de onterecht geheven heffingen. De rechtsvraag:
Als een bepaling van nationale wetgeving in strijd is met voorrang genietend Europees recht,
mag een lagere nationale rechter die bepaling dan buiten toepassing laten of moet hij
afwachten tot het eigen constitutionele hof die bepaling voor ongeldig heeft verklaard?
In het Simmenthal arrest heeft het Hof besloten aansluitend op het arrest Costa/Enel, bepaald
dat in elk kader de nationale rechter verplicht is het EU recht integraal toe te passen en de
door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen. Daarbij moeten eventueel
strijdige bepalingen uit het nationale recht, van zowel vroegere als latere datum, buiten
toepassing worden gelaten. In simmenthal werd de grondwet buiten werking gesteld door het
Unierecht.
"de verdragsbepalingen en de rechtstreeks toepasselijke handelingen van de instellingen in
hun verhouding tot het nationale recht van de lidstaten hebben niet alleen tot gevolg, dat zij
slechts door hun inwerkingtreding elke strijdige bepaling van de bestaande nationale
wetgeving van rechtswege buiten toepassing doen treden, maar ook dat zij in de weg staan
aan de geldige totstandkoming van nieuwe nationale wetgevende handelingen, voor zover die
onverenigbaar met de gemeenschapsregels zouden zijn."
Als sprake is van een conflict tussen nationaal recht en EU- recht dient de nationale
rechter het strijdige nationale recht buiten toepassing te laten of, indien dat mogelijk is,
te interpreteren conform EU-recht. Bij twijfel is de nationale rechter bevoegd of verplicht
een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie.
Titaandioxide (twee mogelijke rechtsgrondslagen)
Op 18 april 1983 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een richtlijn ter
harmonisering van verontreinigingsprogramma’s in de sector van de titaandioxyde-industrie.
De richtlijn bepaalt dat voor sommige afvalstoffen van de titaandioxide-industrie een algeheel
lozingsverbod geldt en dat voor andere soorten afvalstoffen de lozing gebonden is aan strenge
regels. Als grondslag voor deze richtlijn waren artikel 100 EEG-Verdrag (thans artikel 115
VWEU) en artikel 235 EEG-Verdrag (ex artikel 308 VEG, thans artikel 352 VWEU)
gekozen.
Na de inwerkingtreding van de Europese Akte wijzigde de Commissie de grondslag in 100A
EEG-Verdrag (thans artikel 114 VWEU), hetgeen besluitvorming bij gekwalificeerde
meerderheid mogelijk zou maken. De Raad bleek echter een voorkeur te hebben voor 130S
EEG-Verdrag (thans artikel 192 VWEU) als grondslag, en stelde de richtlijn conform dit
artikel zonder verdere instemming van het Europees Parlement vast. Op basis van deze
,rechtsgrondslag moet De Raad het Europees Parlement raadplegen, die zich in deze
rechtsgrondslag die door de Raad werd voorgesteld, niet kon vinden. Het Parlement vond de
rechtsgrondslag van de Commissie passend.
Daarom vraagt de Commissie, gesteund door het Parlement, om nietigverklaring van de
richtlijn. In eerdere rechtspraak had het Hof reeds bepaald dat als uitgangspunt moet worden
genomen dat indien de bevoegdheid uit twee afzonderlijke verdragsbepalingen voortkomt, de
handeling op grond van beide bepalingen dient te worden aangenomen. Echter, toepassing
van deze jurisprudentie zou in deze casus een complicatie opleveren, aangezien de twee
mogelijke rechtsgrondslagen verschillende besluitvormingsprocedures voorschrijven.
Wanneer een handeling een tweeledig karakter heeft, moet volgens het Hof worden
onderzocht of de handeling voornamelijk betrekking heeft op een gebied, terwijl de gevolgen
voor het andere gebied slechts bijkomend zijn dan wel of beide aspecten even belangrijk zijn.
Als er een duidelijk zwaartepunt wordt aangewezen, is de rechtsgrondslag die daarbij hoort
voldoende. Als beide aspecten even belangrijk zijn, dienen beide bijbehorende
rechtsgrondslagen te worden gebruikt. Dit noemt men de cumulatie van rechtsgrondslagen.
Een dergelijke cumulatie kan echter uitgesloten zijn als de bijbehorende
besluitvormingsprocedures niet met elkaar verenigbaar zijn. Het arrest Titaandioxide is hier
een voorbeeld van een dergelijke onmogelijke cumulatie.
Per geval zal moeten worden gekeken, welke rechtsgrondslag het meeste recht doet aan de
gegeven situatie. In dit arrest houdt de interne markt voldoende rekening met de belangen van
milieubescherming, waardoor dit als rechtsgrondslag wordt gekozen.
Pupino (Het nationale recht moet worden geïnterpreteerd in het licht van het kaderbesluit,
maar dat dit niet mag leiden tot een uitlegging contra legem)(kaderbesluit bestaat niet
meer).
Het arrest heeft betrekking op de vraag of een kaderbesluit van de Europese Unie kan
worden ingeroepen in de nationale rechtsorde van een lidstaat
M. Pupino was een Italiaanse kleuterleidster die ervan werd verdacht kinderen die ten tijde
van de feiten jonger dan vijf jaar waren, lichamelijk letsel te hebben toegebracht, door hen
te slaan, te dreigen kalmerende middelen toe te dienen, hun monden dicht te plakken met
een pleister en hen ervan te weerhouden naar het toilet te gaan. Pupino werd hiervoor
vervolgd en "misbruik van disciplinaire maatregelen".
het Italiaans Openbaar Ministerie (OM) heeft de rechter-commissaris gevraagd acht kinderen
die slachtoffer en getuige waren van de mishandelingen, een verklaring te laten afleggen met
toepassing van een procedure van vervroegde bewijsvoering "op grond dat de bewijsvoering
niet kon worden uitgesteld tot het contradictoire onderzoek ter terechtzitting wegens de uiterst
lage leeftijd van de getuigen, de onvermijdelijke verandering in hun psychische gesteldheid en
een mogelijk proces van verdringing". Het OM verzocht tevens het verhoor te laten
plaatsvinden in een gespecialiseerde instelling, eventueel met inschakeling van een
psycholoog. Pupino heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens de verwijzende rechter
voorziet de Codice di Procedura Penale (CPP, het Italiaanse Wetboek van Strafvordering))
niet in het toestaan van vervroegde bewijsvoering. De rechter betwijfelt echter of deze
bepalingen in de CPP verenigbaar zijn met de artikelen 2, 3 en 8, vierde lid, van het
Kaderbesluit, schorst daarom de zaak en verzoek het Hof door middel van een prejudiciële
, vraag een uitspraak te doen over de draagwijdte van de artikelen 2, 3 en 8 van het
kaderbesluit.
Ondanks de bevoegdheid van het Hof de prejudiciële vraag te behandelen wierpen de
Franse en Italiaanse regering een exceptie van niet-ontvankelijkheid op. De Franse regering
betoogt met een beroep op deze bepaling in het verdrag dat kaderbesluiten geen
rechtstreekse werking kunnen hebben, en bovendien dat een uitleg van het nationale recht
conform het kaderbesluit zal leiden tot een uitlegging contra legem of tot een verslechtering
van de positie van Pupino, iets dat volgens vaste rechtspraak van het Hof niet is toegestaan.
De Italiaanse regering betoogt dat een kaderbesluit voor de nationale rechter geen
verplichting tot conforme uitlegging met zich mee kan brengen.
Het nationale recht moet worden geïnterpreteerd in het licht van het kaderbesluit, maar dat
dit niet mag leiden tot een uitlegging contra legem. Tegenwoordig bestaat het kaderbesluit
niet meer, en wordt in plaats daarvan gewerkt met richtlijnen.
Richtlijnconforme uitleg moet ook worden toegepast met betrekking tot strafzaken en de
samenwerking daaromheen.
Arrest Tabaksreclame
Het Europese verbod op
tabaksreclame:
verbetering van de interne
markt of
bescherming van de
volksgezondheid? Het is
onduidelijk welke
rechtsbasis aan de richtlijn
ten