SAMENVATTING GRONDRECHTEN
THEMA 1: Introductie/Grondrechtenbescherming en de nationale rechtsorde
Hoofdstukken Grondrechten
Hoofdstuk 1 Inleiding
Grondrechten = fundamentele rechtsnormen die de strekking hebben het individu persoonlijke vrijheid
en een menswaardig bestaan te verzekeren en die de handelingsvrijheid van met name de overheid
beperken. Grondrechten hebben met name verticale werking tussen overheid – burger doel:
handelingsvrijheid van de overheid wordt ingeperkt. Let op! Ook horizontale werking
De rechtstaat en haar vier pijlers:
1. Ingrijpen van de overheid mag slechts geschieden op grond van algemene regels Verbod
op willekeur en legaliteitsbeginsel
2. De scheiding der machten/ checks and balances; de verdeling van de overheidsmacht over
verschillende organen. De verdeling moet er onder meer voor zorgen dat de wetgevende
(Staten-Generaal/parlement + regering) en de uitvoerende macht (regering + ministers) niet
samenvallen is in Nederland wel het geval.
3. De mogelijkheid van rechtsbescherming door de onafhankelijke rechter; mocht de overheid
inbreuk maken op de rechtsnormen, dan kan de rechter daarover oordelen.
4. Het bestaan van grondrechten.
Mensenrechten = rechten die ieder mens – van nature – toekomen of horen toe te komen valt
onder/ is hetzelfde als grondrechten. Hierover valt te discussiëren.
Grondrechten zijn te vinden in (rechtsbronnen): internationale verdragen, jurisprudentie van
internationaalrechtelijke organen, nationale Grondwet, de uitwerking van bepaalde grondrechten in de
nationale wetgeving en jurisprudentie van de nationale rechter.
Klassieke grondrechten (vrijheidsrechten) Sociale grondrechten (zorgplicht overheid)
Passieve houding overheid Actieve houding overheid
IVBPR IVESCR
EVRM ESH
Art. 1 t/m 18 lid 1, 23 lid 2 en 114 Gw Art. 18 lid 2 t/m 22 + overige leden art. 23 Gw
Waarom toenemend belang grondrechten?
1. De werkingssfeer van de grondrechten neemt toe, omdat de grondrechten in aantal groeien
en de reikwijdte van al langer bestaande grondrechten wordt opgerekt.
2. Actuele maatschappelijke kwesties.
3. Werking in de relatie tussen burgers onderling; de mogelijke horizontale werking van het
grondrecht zelf in contractuele en andere verhoudingen.
4. Klassieke grondrechten worden niet meer louter gezien als onthoudingsplichten van de
overheid. Deze onthoudingsplichten kunnen gekoppeld zijn aan positieve verplichtingen.
5. Het internationale stelsel van grondrechtsbescherming heeft meer invloed binnen de nationale
rechtsorde.
Elementen grondrechten
- ‘A’ heeft (er is een drager, iemand bezit een grondrecht);
- Een aanspraak (recht) op X
- Jegens B (jegens iets of iemand)
- Berustend op Y (is dat morele afspraak, politieke afspraak, juridische afspraak?)
- Af te dwingen voor C (een instantie om dat grondrecht hard te maken als wederpartij
grondrecht niet respecteert)
Drager van een grondrecht = een natuurlijk persoon (in sommige gevallen rechtspersonen)
Aanspraak (recht) op = klassieke/ sociale rechten
Werkingssfeer = verticaal (traditioneel) of horizontaal (modern
Bronnen = nationaal, Europees of internationaal
Rechtsbescherming door = de rechter (spil van rechtsbescherming binnen rechtsstaat
,Hoofstuk 2 Geschiedenis en achtergronden
5e en 4e eeuw voor Christus : Athene en de Griekse staatsleer
In de bloeitijd van de Atheense democratie is er een grote vrijheid om aan politieke besluitvorming
deel te nemen voor mannen die geen slaaf zijn. Overheid neemt ook bepaalde grenzen in acht. Het
individu ontneemt zijn waarde in belangrijke mate aan het gemeenschapsleven. De nadruk ligt op de
vrijheid in de polis (= stad).
Levende idee destijds: de staat heeft bij uitstek een opvoedende rol en de controle van de overheid
strekt zich in de ideale staat uit over vrijwel alle aspecten van het individuele en maatschappelijke
leven, van partnerkeuze tot beeldende kunst (volgens Plato). De politieke gemeenschap moet de
mens houvast bieden om zijn natuurlijke aanleg te verwezenlijken. De mens is een ‘zoon politikon’ en
vindt zijn bestemming binnen de staat; een vrije privé sfeer los van de politieke gemeenschap kan
slechts tot verslechtering van zijn natuurlijke eigenschappen leiden. Niet ieder mens heeft dezelfde
aanleg, bijvoorbeeld vreemdelingen worden slaaf en vrouwen hebben minder rechten (Aristoteles).
Bij het einde van de stadstaten komen ideeën over de gelijkheid en individuele vrijheid op. De privé
sfeer biedt het individu namelijk de meest aangename situatie: een situatie zonder pijn, vrees en
onrust. De staat is voornamelijk te beschouwen als een instituut dat de veiligheid dient te waarborgen.
In dezelfde periode komt de morele gelijkheid van alle mensen naar voren (volgens Epicuris).
Christendom en Middeleeuwen
De christelijke leer: dubbelzinnig, enerzijds alle mensen schapen naar het evenbeeld van God en in
dat opzicht gelijkwaardig. De kerk en geloof hebben eigen domein, waardoor de bevoegdheid van de
staat beperkt is. Deze opvattingen over het belang van de individuele ziel en het beperkte bereik van
de overheidsmacht worden beschouwd als voedingsbodem voor de opkomst van het idee van
mensenrechten in Europa.
Anderzijds wordt het gezag van de overheid in de christelijke leer veelal als van God gegeven
beschouwd, zodat gehoorzaamheid voor de onderdaan een eerste plicht vormt. Wereldlijk en kerkelijk
gezag mogen samen dwang uitoefenen ten behoeve ven het zielenheil van het individu.
Godsdienstige en politieke legitimiteit vallen grotendeels samen.
Hierdoor geen plek voor grondrechten. Rechtspositie van individu wordt in grote mate bepaald door
zijn stand: adel, geestelijkheid, burgerij, eigengeërfde boeren en horigen.
Bijzonder: begrenzingen aan macht in vorm van overeenkomst: Magna Charta 1215: geeft
grondbezitters bepaalde waarborgen tegen de uitoefening van het koninklijk gezag.
Achtergrond van de opkomst van het idee van grondrechten
Christelijk-middeleeuwste ordening gaat verloren, het idee van grondrechten gaat een rol spelen door:
- de Renaissance (15e-16e Eeuw): aandacht wordt meer gericht op het individu, morele
zelfstandigheid.
- de Hervorming (16e eeuw): De persoonlijke relatie met God wordt benadrukt in
Protestantisme. De geloofsbeleving is in grote mate individueel van aard. Het geloof gaat
kleinere rol spelen. De staat komt een vrijwel absolute macht toe.
- de Verlichting (17e – 18e eeuw): uitgangspunt is dat de mens zich aan zijn onmondigheid kan
trachten te ontworstelen door gebruik te maken van zijn verstandelijke en intellectuele
vermogens.
- de centralisering van het gezag binnen de natiestaat (14 e-19e eeuw): Opkomst van nationale
overheden. De overheid neemt minder van voorheen genoegen met een plaats binnen de
bestaande orde, ze kunnen zelf recht scheppen. Er komen centrale regels. Vergroting macht
van de overheid.
- de maatschappelijke en politieke opkomst van de burgerij (12 e – 19e eeuw): Het idee van
gelijkheid voor het recht komt in de plaats van het idee van standsrechten.
Contract theorieën: Hobbes en Locke
Hobbes
Men kan individuen bestuderen. Het individu reageert op prikkeling van de zinnen. Geleid door
begeerte (cupido) en afgestoten door afkeer (aversio), volgt het individu zijn eigenbelang. Het individu
is ook begiftigd met rede (ratio). Daardoor ziet hij hoe men de natuurtoestand te boven kan komen.
Ieder individu kan namelijk zijn natuurlijke vrijheid om te doen wat hij wil opgeven, onder de
, voorwaarde dat alle andere individuen dat ook doen. Door dit gezamenlijke besluit komt de overheid
tot stand. Eerste belang is conflicten uitsluiten in natuurtoestand, tweede belang is vrijheden.
Locke
Het individu heeft een aantal onvervreemdbare natuurlijke rechten. Doordat deze rechten niet worden
gehandhaafd e.d. sluiten de individuen gezamenlijk een contract en stellen zodoende een politieke
gemeenschap in. De overheid heeft hier als belangrijkste doel het waarborgen van de natuurlijke
rechten, die onvervreemdbaar zijn. Locke is de peetvader van de mensenrechten: het individu krijgt
van nature bepaalde rechten en daar is ook de overheid aan gebonden.
Positivering van grondrechten
Er ontstaan meer rechten tegenover de overheid. De kroon vervalt en in veel staten komt een
parlement en rechter in de plaats. Er worden afspraken en onafhankelijkheidsverklaring gemaakt.
Nederland: Zeven Provinciën en Bataafse Republiek
Staatsvorming Nederland is afwijkend. Unie van Utrecht (1579): overeenkomst tussen opstandige
Zeven Provinciën, bepaalt vrijheid van godsdienst, eerste ter wereld. Wel versnippering van het
bestuur door verschillende provinciën. Draagt niet bij aan effectieve handhaving van
vrijheidsbeperkende regels.
De Staatsregeling van de Bataafse Republiek (1798) eerste formulering van grondrechten.
Nederland 1813- heden
De eerste Grondwet (1814). In 1848 Grondwetswijziging rechten uitgebreid. In 1983 volgende grote
Grondwetswijziging. De grondrechten krijgen een nieuwe Grondwet en een vooraanstaande positie
eerste hoofdstuk. Aanzienlijke uitbreiding opname grondrechten, brengt ook sociale grondrechten
mee, opkomst hiervan niet duidelijk vast te stellen.
Internationalisering: Verenigde Naties
Na WO II zou de bescherming van mensenrechten een zaak van de volkerengemeenschap als geheel
moeten zijn en niet meer alleen van de nationale staten. In 1948 wordt de Universele Verklaring door
de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen – bevat klassieke als sociale
grondrechten. Grondrechten werden uiteindelijk vastgelegd in IVBPR (1966) klassieke rechten en de
IVESCR (1966) sociale rechten. Deze verdragen kunnen in beginsel wereldwijd als minimumnorm
voor de bescherming van de daarin vastgelegde rechten gelden.
Internationalisering: Europa
Doordat binnen de VN enkele dictaturen waren, en deze niet mee wouden werken aan verdere
vaststelling van democratische vrijheden, heeft de Raad van Europa eigen regelgeving opgesteld –
EVRM (1950).
EVRM: nauwe verbinding mensenrechten en democratie. Europese standaard hoger dan wereldwijde.
EVRM heeft een internationale rechter in het leven geroepen die bindende uitspraken over de
interpretatie van de bepalingen van het EVRM kan doen.
EG-recht vier vrijheden: vrijheid van goederen, diensten, personen en kapitaalverkeer.
Verdragsrechtelijke vastlegging mensenrechten bijzonder: het maakt deel uit van het nationale recht
en is bindend. Doordat staten gebonden zijn zouden zij hun wetten niet meer kunnen wijzigen.
Klassieke en sociale grondrechten
De klassiek-liberale grondrechtsleer gaat uit van een – in economisch opzicht – zelfstandige burger. In
beginsel is de overheid onthoudingsgeboden. Echter door slechte arbeidssituatie in 20 e eeuw groeit
besef dat overheid niet altijd moet onthouden. Het hierna vastleggen van sociale grondrechten
impliceert dat dit overheidsoptreden een constitutionele erkenning krijgt: de vrijheidsrechten worden in
een aantal opzichten aangevuld met zorgplichten van de overheid.
Klassieke grondrechten zijn individuele vrijheidsrechten: de grondrechtnorm is in de eerste plaats
gericht op overheidsonthouding. Het individu is de drager van het recht en bepaalt in beginsel zelf op
welke wijze het zijn recht uitoefent en op welke wijze het zijn leven vorm geeft. Het klassieke
grondrecht is bij de rechter afdwingbaar en voor een ieder verbindend (objectief recht).