Geschiedenis Samenvatting tijdvak 1 t/m 10
Samenvatting hoofdstuk 1: de tijd van jagers en boeren
1.1 Het leven van jager-verzamelaars
De prehistorie is de tijd waaruit er geen geschreven bronnen zijn overgebleven. Deze tijd
wordt ook wel de tijd van jagers en boeren genoemd. Dit tijdvak eindigde toen er rond
3000 v.C in het Midden-Oosten het schrift ontstond. Voor kennis uit de prehistorie zijn we
afhankelijk van ongeschreven bronnen, dit wordt bestudeerd door een aparte tak van de
geschiedwetenschap, de archeologie. Deze kwamen erachter dat we ons een beeld
kunnen vormen van het leven van jager-verzamelaars door te kijken naar tegenwoordige
groepen die hetzelfde leven, deze kom je tegen in het Amazone- of Poolgebied.
De kenmerken uit de levenswijze van jager-verzamelaars zijn; ze leefden als nomaden
(rondtrekken om aan voedsel te komen), ze leefden in kleine groepen met tijdelijke kampen,
ze haalden hun voedsel uit de jacht, visserij en het verzamelen van vruchten en groenten, ze
hadden een grote kennis van de natuur en hadden werktuigen van steen, bot en hout.
- Kenmerkend aspect: de levenswijze van jager-verzamelaars
1.2 Het ontstaan van de landbouw
De landbouw ontstond als eerste in een gebied in Zuidwest-Azië. Dit gebied wordt ook wel
de vruchtbare halvemaan genoemd. Hier gingen mensen rond 10000 v.C voedsel
verbouwen zoals erwten, tarwe en gerst. Hierna (8000 v.C) ontstond ook de veeteelt met het
houden van geiten, schapen en varkens. In de halvemaan groeiden wilde granen en
peulvruchten. Mensen ontdekten dat ze die eetbare granen konden zaaien en oogsten. Als
ze de zwaarste korrels uitzaaien levert ze dat het meeste op. Toen de dieren waarop
gejaagd werd afnamen, gingen mensen dieren temmen. Dit leverde meer vlees, melk en
wol op. Vanaf 5000 v.C werden dieren ook gebruikt op het land. Ossen trokken bijvoorbeeld
ploegen, hierdoor kon ook zwaardere grond bewerkt en gebruikt worden. Door de
landbouwsamenleving gingen boeren op vaste plekken wonen met grotere groepen
mensen. De mens veranderde van natuurwezen dat voedsel verzamelde naar
cultuurwezen dat voedsel zelf produceerde. Er ontstond een sedentaire leefwijze waarin
boeren in de buurt van hun akkers en vee moesten blijven wonen. Ze bouwden stevige
huizen en gebruikte potten of kruiken. In die potten kon men graan lang bewaren, want
graan vergaat niet. Er zijn ook veel graven uit die tijd gevonden. Ze werden gemaakt met
grote zwerfstenen die met houten rollers, touwen en hefbomen plus de kracht van runderen
en mensen werden verschoven en zo op hun plek werden gezet. Een voorbeeld van die
graven zijn de hunebedden in Drenthe.
- Kenmerkend aspect: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
1.3 De eerste steden
De eerste stedelijke beschaving ontstond vanaf 3500 v.C in Soemerië. Aan de rivieren
Eufraat en Tigris ontwikkelden dorpen zich tot steden met stadsmuren, tempels,
bestuursgebouwen en pakhuizen. De steden konden ontstaan doordat de landbouw in de
vruchtbare rivierdalen genoeg opleverden om een deel van de bevolking vrij te stekken van
het boeren bestaan. Een andere oorzaak is dat er door leven op rivieroevers dijken,
dammen en kanalen nodig waren om het water op de akkers in bedwang te houden.
Ambtenaren verdeelden en controleerden het werk, ook zorgen zij ervoor dat het voedsel
goed wordt opgeslagen. Op deze manier ontstond de landbouwstedelijkesamenleving.
,In de steden leefden ambtenaren, priesters, militairen, kooplieden en ambachtslieden.
Hierdoor ontstonden er grote sociale verschillen en kwam er een bestuur. De Soemerische
steden werden geregeerd door koningen die met hulp van ambtenaren, priesters en
militairen over de bevolking heersten. Door de specialisatie ontstonden er ambachten en dit
zorgde ook voor meer nijverheid (maken en bewerken van goederen). Zo werd er ook meer
handel gedreven. De Soemeriërs vonden de productie van brons uit, hiermee konden ze
bijvoorbeeld wapens maken. Ook ontdekten ze het schrift, dat nodig was voor de
organisatie in steden. Het belang van het schrift was enorm. Je kan hiermee veel beter
kennis en informatie verzamelen en overdragen. Regels en wetten werden ermee
vastgelegd en geletterde samenlevingen waren hierdoor ook beter georganiseerd. De
godsdienst van de Soemeriërs was polytheïstisch (meerdere goden) en ze hadden een
mythologisch wereldbeeld. Alles werd verklaard uit het handelen van de goden. Mensen
moesten bidden en offeren om de goden tevreden te houden. Hiervoor bouwden ze tempels
en stelden ze priesters aan.
- Kenmerkend aspect: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Samenvatting hoofdstuk 2: De tijd van Grieken en Romeinen
2.1 Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat
De Griekse cultuur van de klassieke oudheid wordt de bakermat van de westerse
beschaving genoemd. De Grieken hadden een mythologisch wereldbeeld en verklaarden de
wereld met godenverhalen. Vanaf de 6e eeuw v.C ontwikkelden filosofen een rationeel-
wetenschappelijke manier van denken. Ze gingen alles met hun verstand redeneren.
Archimedes en Pythagoras ontdekten de wetenschap van de natuurkunde en wiskunde.
Hippocrates werd grondlegger van de medische wetenschap. De belangrijkste filosofen
waren Plato (idealisme, alles is vergankelijk en veranderlijk), Aristoteles (zichtbare
werkelijkheid, logisch denken) en Socrates (kritisch denken). De Grieken leefden in
onafhankelijke poleis (stadstaten). Elke polis had een eigen bestuur, leger en wetten. Veel
stadstaten waren begonnen als monarchie en werden later een aristocratie of oligarchie.
Ook kwam een tirannie wel eens voor. Als het volk de hoogste macht krijgt noem je de dat
een democratie, zoals in Athene. Hiervoor had een tiran de macht gegrepen maar deze
werd al snel de stad uit gejaagd. In Athene waren alle burgers gelijk voor de wet en hadden
ze vrijheids van meningsuiting. Er was geen parlement dus alle burgers mochten zelf
spreken in de volksvergadering. De grote filosofen vonden de democratie als politiek
systeem niet goed. Aristoteles vond dat mensen kiesrecht krijgen als ze verstand en bezit
hadden. Plato vond dat de filosofen de macht moeten krijgen. Hij vond dat Sparta beter
bestuurd werd, door een raar van gezaghebbende mannen.
- Kenmerkend aspect: de ontwikkeling van wetenschap en politiek in de Griekse
stadstaat
2.2 Het Romeinse imperium
Rond 500 v.C verjoegen de Romeinen hun laatste koning en stichten ze een republiek.
Rome werd een aristocratie waarin de macht in handen was van de senaat. In 264 v.C
begon de expansie buiten Italië. Rome verklaarde de oorlog aan Carthago, om die te
kunnen verslaan werd er een oorlogsvloot gebouwd. Na een lange oorlog werd Sicilië
veroverd en begon Hannibal (Carthaagse leider) een tweede oorlog, ook dit werd gewonnen
door de Romeinen. In 200 v.C begon Rome veroveringsoorlogen in het oosten, hier
veroverden ze onder andere Griekenland en Turkije. Hierna werd ook snel de oostkust van
de Middellandse Zee ingenomen. Tussen succesvolle generaals braken burgeroorlogen
, uit, de winnaar hiervan werd Julius Caesar, hij liet zich benoemen tot dictator. Nadat hij
België en Zuid-Nederland had veroverd werd hij in de senaat vermoord. Zijn neef,
Octavianus, breidde het rijk uit met Egypte en maakte in 27 v.C een einde aan de republiek.
Hij stichtte het Romeinse keizerrijk. Hij werd hierna bekend als keizer Augustus. Binnen het
Romeinse imperium begon een lange tijd van rust en vrede, de Pax Romana. De
Romeinen waren erg succesvol in het uitbreiden van hun wereldrijk. Dit kwam door de
goede organisatie van hun rijk en het respect voor andere godsdiensten en culturen van
andere volken. Zo gaven ze andere volken de kans mee te profiteren van de Romeinse
welvaart en cultuur. Verder was ook de kracht van het leger (discipline, hardheid en
organisatietalent) zeer belangrijk. Aan de randen van het rijk kwamen legioenen die de
grenzen bewaakten tegen tegenstanders. Door de Romeinse verovering van Griekenland
ontstond er een mengcultuur. De Romeinen waren erg onder de indruk van de Griekse
cultuur en hun wetenschap. De Griek-Romeinse cultuur verspreidde zich door heel het rijk.
De Griekse invloed in het rijk werd overheersend en naast het Latijn werd ook de Griekse
taal veel gebruikt. De volkeren in het westen werden geromaniseerd. Dit houdt in dat in
veroverde gebieden de Grieks-Romeinse cultuur steeds meer werd toegepast en dit ook
merkbaar was. Het leger speelde hierin een belangrijke rol omdat ze veel contact met de
lokale bevolking hadden. In de 3e eeuw n.C raakte het Romeinse rijk in verval. Het aantal
inwoners daalde door epidemieën en de handel en productie nam af. Germaanse stammen
drongen het rijk binnen (vernielingen). Eind 4e eeuw kwamen volksverhuizingen op gang.
Het oosten hield stand, het westen niet. Het rijk werd in 395 gesplitst in het Oost- en het
West-Romeinse rijk met beide een eigen keizer. West werd doordrongen door de
Germanen, in 476 zetten ze de laatste keizer af en vervingen ze die door een eigen koning.
Hiermee was het westerse deel verloren. Het oosten hield nog duizend jaar stand totdat in
1453 de hoofdstad Constantinopel werd veroverd door de Turken.
- Kenmerkend aspect: het Romeinse imperium en de verspreiding van de Grieks-
Romeinse cultuur
2.3 De Grieks-Romeinse cultuur
De oude Griekse beeldhouwkunst was sterk beïnvloed door de Egyptische kunst. De
beelden waren net als in Egypte stijf en plat, met emotieloze gezichten In de klassieke
periode van de Griekse cultuur (5e en 4e eeuw) kregen de beelden natuurlijke houdingen en
levendige gezichten. De beelden werden vooral van goden, halfgoden en helden gemaakt.
De Grieken namen ook de zuilen van de Egyptenaren over. De Dorische stijl had strakke
lijnen en robuuste, sobere zuilen die de dakconstructie droegen. De Ionische stijl had zuilen
met voet en bovenstuk met krulversieringen. De Korinthische stijl was nog uitbundiger
versierd. Ook de Romeinen ontwikkelden hun eigen stijl. De Romeinen gingen realistische
portretten uit steen houwen. De Grieken wilden juist perfectie nastreven. Ook in de
architectuur ontwikkelden de Romeinen een eigen vormentaal. Hierin gebruikten ze vooral
bogen, koepels en gewelven van baksteen, beton of kalksteen. Een kenmerkend Romeins
bouwwerk was het aquaduct, hiermee werden steden van schoon water voorzien. De
Romeinen hadden nog geen pompen dus lieten ze het water met een klein verval naar
beneden stromen. De Romeinen namen ook het theater van de Grieken over. De meeste
hiervan hadden een halfronde vorm, maar ze bouwden ook amfitheaters. Het publiek zat
hier rondom en werd gebruikt voor onder andere gladiatoren gevechten met wilde dieren.
Het bekendste amfitheater is het Colosseum in Rome. De zuilen hierin hadden geen
dragende functie maar werden gebruikt om het theater een fraai aanzien te geven.
- Kenmerkend aspect: de vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur