2021-2022
Kennisbasis Nederlands
Uitwerking begrippen en toetsdoelen
Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (11 vragen)
De deelnemer kent de luisterdoelen (iets te weten willen komen, een gevoel willen
ondergaan, een mening willen vormen, een handeling willen uitvoeren, een spel willen
spelen) en kan in een taalgebruikssituatie aangeven welke luisterstrategie (globaal luisteren,
intensief luisteren, gericht luisteren, kritisch luisteren) wordt gehanteerd.
Luisterdoelen
- Iets te weten willen komen;
- Een bepaald gevoel willen ondergaan;
- Zich een mening willen vormen;
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren;
- Een spel mee willen spelen.
Om deze doelen te realiseren, kies je als luisteraar, bewust of onbewust, een luisterstrategie.
Luisterstrategieën
1. Globaal luisteren
Je probeert globaal te volgen wat de spreker te vertellen heeft, het gaat om het
begrijpen van de informatie.
Je volgt de lijn van een betoog en let minder op de details.
2. Intensief luisteren
Je probeert alle details van een verhaal in je op te nemen, zodat je een zo volledig
mogelijk beeld krijgt van wat de spreker te vertellen heeft.
3. Kritisch luisteren
Hierbij probeer je tijdens het luisteren een mening te vormen.
Je wilt beoordelen of het verhaal van de spreker waar is of volledig of juist
misleidend.
4. Gericht luisteren
Ook wel selecterend luisteren genoemd.
Pas je toe als je geïnteresseerd bent in bepaalde aspecten van een verhaal.
Je moet als luisteraar goed weten wat je wilt weten.
Actief luisteren Luisteraar zet zich maximaal in om de spreker te volgen en te
begrijpen. Daarbij gebruikt hij middelen als aankijken, luisterresponsen
geven en vragen stellen.
Luistervaardigheden
- Een beschrijving kunnen volgen;
- Gevoelens en meningen begrijpen en waarderen;
- Inhoud interpreteren en beoordelen;
- Een uitleg volgen;
- De strategie van de spreker doorzien;
- Passende feedback geven;
- Vragen stellen.
, 2021-2022
De deelnemer kent de spreekdoelen (amuseren, informeren, instrueren en overtuigen), kan
in een taalgebruikssituatie aangeven welke doelen een spreker hanteert en kan aangeven
welke spreekstrategie (oriënteren op het doel van de spreektaak, het onderwerp, soort
spreektaak en op de gesprekspartner(s) of het publiek, reflecteren, monitoren en evalueren
op de spreektaak) wordt gehanteerd.
Spreekdoelen
1. Informeren
Gaat om het overbrengen van feitelijke informatie.
2. Amuseren
Spreker heeft als doel om de toehoorders te vermaken, te boeien of te ontroeren.
3. Instrueren
Schrijver wil iets uitleggen of verduidelijken.
Spreker is bezig met taken als uitleggen, vertellen, aanwijzen of voordoen.
4. Overtuigen
Spreker wil de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of bepaalde mening in te
nemen.
Spreker kan ook de luisteraar willen overhalen om tot actie over te gaan.
Andere spreekdoelen zijn:
- Emotioneren (de spreker wil bepaalde gevoelens losmaken of overbrengen)
- Waarderen (de spreker wil zijn oordeel over iets geven)
- Beschouwen (de spreker wil verschillende kanten van een probleem toelichten)
Spreekstrategieën Een bewuste handeling die iemand hanteert om een bepaald
spreekdoel te bereiken.
- Oriënteren op het spreekdoel;
Duidelijk doel wat je wil bereiken.
- Oriënteren op het onderwerp en het inzetten van eigen kennis;
Wat ga je wel en niet vertellen, welke eigen ervaringen breng je in en welke
informatie moet je nog opzoeken.
- Oriënteren op het soort spreektaak;
Hoe wil je presenteren? Veel interactie etc.
- Oriënteren op het publiek of de gesprekspartners;
Wie zijn je toehoorders?
- Reflecteren op de spreektaak;
Tijdens de presentatie vraag je je voortdurend af of je de informatie correct
weergeeft of je je doel bereikt en ga je na of je verhaal overkomt bij je publiek.
- Monitoren op de spreektaak;
Vraag je af of je duidelijker moet zijn, je nog meer moet uitleggen of je betoog nog
even kort moet samenvatten.
- Evalueren op de spreektaak.
Wat ging goed en wat kan nog beter?
De deelnemer kent de sociale taalfuncties (zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen,
structurering van het gesprek) en kan van een taalgebruikssituatie aangeven welke sociale
taalfunctie van toepassing is
Taal heeft verschillende functies voor mensen. We maken een onderscheid tussen:
- De communicatieve of sociale taalfunctie;
- De conceptualiserende of cognitieve taalfunctie;
- De expressieve taalfunctie
, 2021-2022
Sociale taalfunctie We gebruiken de taal als een communicatiemiddel. Een spreker wil
steeds een boodschap doorgeven aan een hoorder.
Verschillende sociale taalfuncties zijn:
- Zelfhandhaving
Jezelf beschermen en verdedigen.
- Zelfsturing
Ordent met woorden het handelen en kondigt plannen aan.
- Sturing van anderen
Aangeven wat een ander gaat doen.
- Structurering van het gesprek
Hierbij gebruik je de taal om het gespreksverloop te beïnvloeden.
De deelnemer kent de cognitieve taalfuncties (rapporteren, redeneren, projecteren) en kan
cognitieve taalfuncties ordenen in mate van complexiteit en kan van een taalgebruikssituatie
aangeven welke cognitieve taalfunctie van toepassing is
Cognitieve functie - Je gebruikt de taal als hulpmiddel om je gedachten te ordenen en
greep te krijgen op de werkelijkheid.
- Met behulp van de taal verwijs je naar betekenissen en concepten uit
de werkelijkheid.
- Je gebruikt de taal om de werkelijkheid om je heen te ordenen.
We kennen de volgende drie cognitieve taalfuncties:
1. Rapporteren
Dit is aan de orde als je verslag doet van iets wat in de werkelijkheid voorkomt.
Je hebt iets meegemaakt of gezien en je vertelt erover. Daarbij kun je dingen
benoemen, etiketteren, beschrijven en ook vergelijken.
2. Redeneren
Je bewerkt de gebeurtenis door een extra denkstap in te bouwen.
Je kunt dat doen door de gebeurtenis chronologisch te ordenen of je trekt
conclusies.
Je kunt ook relaties leggen tussen oorzaak en gevolg.
Ook kun je het probleem proberen op te lossen.
3. Projecteren
Dit wil zeggen dat je je probeert te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van
iemand anders
*De deelnemer kan in een taalgebruikssituatie aangeven of een kind zijn taal verwerft ten
aanzien van semantische, fonologische, morfologische, syntactische en pragmatische
aspecten.
*De deelnemer kent twee verschillende theorieën over taalverwerving: creatieve
constructietheorie en interactionele benadering.
Taalverwerving
1. Behaviorisme
Is een stroming binnen de psychologie die ervan uitgaat dat kinderen hun taal
leren door imitatie.
Kinderen bootsen de taal die ze in de omgeving horen na.
De meest frequente woorden worden als eerste geleerd.
Goedkeuring van ouders speelt een belangrijke rol.
Concrete zelfstandige naamwoorden en werkwoorden die verwijzen naar dingen
en acties uit de directe omgeving van een kind zijn de woorden die kinderen als
eerste leren (stoel, auto en eten)