SAMENVATTING
SOCIALE PSYCHOLOGIE – 9e EDITIE (PB0012)
Aronson, D. Wilson, M. Akert, R. Sommers
Open Universiteit Jaar 2022 – 2023
,Inhoud samenvatting:
1 Inleiding tot de sociale psychologie 3
2 Methodologie: hoe doen sociaal psychologen onderzoek? 5
3 Sociale cognitie: hoe we denken over de sociale wereld 8
4 Sociale perceptie: hoe we andere mensen begrijpen 11
5 Het zelf: onszelf begrijpen in een sociale context 15
6 De behoefte om ons handelen te rechtvaardigen 19
7 Attitudes en attitudeverandering: gedachten en gevoelens 24
8 Conformisme: sociale invloed en aanpassing van gedrag 28
9 Groepsprocessen: invloed in sociale groepen 32
10 Interpersoonlijke aantrekkelijkheid 37
11 Prosociaal gedrag: waarom helpen mensen? 42
12 Agressie en agressief gedrag 45
13 Vooroordelen: oorzaken en oplossingen 49
2
, 1 Inleiding tot de sociale psychologie
1.1 Wat is sociale psychologie?
Psychologie: wetenschap v.h. gedrag & psychische processen v.h. individu.
Sociale psychologie: wetenschappelijke studie naar de manier waarop
gedachten, gevoelens & gedragingen van mensen worden beïnvloed door de
echte of denkbeeldige aanwezigheid van anderen
Sociale invloed = de kern van sociale psychologie. Het is het effect dat de
woorden, daden of aanwezigheid van anderen hebben op onze gedachten etc.
Maar dit is in feite veel breder:
1. Sociale invloed gaat verder dan gedrag, het omvat gedachten, gevoelens etc.
2. Het heeft meer uitingsvormen dan doelbewuste pogingen tot overtreding.
1.1.1 Sociale psychologie, wetenschap en gezond verstand
Vaak heeft iedereen een verklaring voor een gebeurtenis, maar vaak is deze
verklaring op basis van ons gezond verstand niet correct. Bv: we zoeken een
partner die op ons lijkt, maar tegenpolen trekken elkaar aan. Welke geloven?
Om dit tegen te gaan zijn er wetenschappelijke methodes ontworpen:
Empirische meth.: op waarneming en/of onderzoek gebaseerde methode voor
het toetsen van hypothesen; voorlopige waarheid, moet nog bewezen worden.
Ze richten zich in 1ste instantie op construct: manier waarop mensen de sociale
wereld waarnemen, begrijpen & interpreteren, daarna sociale situaties.
2 essentiële soorten motieven:
1. Behoefte aan een positief zelfbeeld: mate waarin ze zichzelf als ‘goed’ bezien.
Kritiek: kan zelfverbetering in de weg staan als hij zijn acties rechtvaardigt & er
niets van leert.
2. Behoefte om de wereld accuraat waar te nemen: vermogen om te redeneren.
Sociale cognitie: hoe mensen zichzelf & anderen interpreteren, herinneren &
gebruiken om een oordeel te vormen & beslissingen te nemen.
Selffulfilling prophecy: je verwacht bepaald gedrag & je zult hiernaar handelen
dat je verwachting waarheid wordt.
Determinant: bepalende factor in een ontwikkeling of toestand.
1.1.2 Sociale psychologie en het verschil met verwante disciplines
- Persoonlijkheidspsychologie: concentreren zich op individuele verschillen.
Kritiek sociaal psychologen: rol van sociale invloed wordt hierdoor weggelaten.
- Sociale psychologie: wat hebben mensen met elkaar gemeenschappelijk? En wat
maakt hen dan gevoelig voor sociale invloed? + Culturele verschillen hierin.
- Sociologie: kijkt naar samenleving als een geheel, niet naar het individu.
3
,1.2 De macht van de situatie
Fundamentele attributiefout: neiging om iemands gedrag te proberen
verklaren op basis van persoonlijkheid & effect van sociale invloed te ‘vergeten’.
Bv; iemand heeft een slechte dag, dan is hij niet perse altijd arrogant.
Attributie: toeschrijven van oorzaken aan anderen hun gedrag & daarmee
voorzien van verklaringen geeft fake gevoel van veiligheid. Bv; slachtoffers
Jonestown zelf de schuld geven, “het zijn gestoorde, zieke mensen”.
Experiment: 2 groepen moesten verdeeld worden in wie competitief is & wie
coöperatief is. De naam v.h. spel gaf invloed op de spelers. De persoonlijkheid
heeft niet vaak er iets mee te maken, maar de sociale invloed zeker wel domein
v.d. sociaal psycholoog.
1.3 De macht van sociale interpretatie
Behaviorisme: om gedrag te begrijpen moet men kijken naar bekrachtigende
eigenschappen (beloning/bestraffing) v.d. omgeving.
Behavioristen vergaten iets essentieel, hoe mensen de omgeving interpreteren.
Gestaltpsychologie: benadrukt belang v.h. bestuderen v.d. persoonlijke
(subjectieve) manier waarop een object wordt waargenomen i.p.v. het
bestuderen v.d. manier waarop objectieve eigensch. v.h. object zijn
samengevoegd. Manier waarop mensen sociale situatie interpreteren.
Men moet zich richten op de fenomenologie v.d. waarnemer: geestelijke
beschouwing van dingen & niet door rationele kennis, de constitutie v.d. wereld in
de geest & het wezen der dingen te beschrijven.
4
, 2 Methodologie: Hoe doen sociaal psychologen onderzoek?
2.1 Sociale psychologie: een empirische wetenschap
Hindsight bias: neiging van mensen om een uitkomst te voorspellen &
overdrijven, nadat ze weten hoe die uitkomst eruit ziet.
2.1.1 Inspiratie (voor hypothesen) uit eerdere theorieën en onderzoeken
2.1.2 Hypothesen gebaseerd op persoonlijke observaties
Hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodsituatie, hoe minder er zullen ingrijpen
Spreiding van verantwoordelijkheid: denken dat iemand anders al gereageerd heeft
Waar of niet waar? Onderzoeken met:
2.1.3 Onderzoeksmethoden
1. Observationeel: beschrijving van een bepaalde groep of type gedrag.
Beantwoorde vraag: wat is de aard v.h. fenomeen?
Vormen:
- Etnografie: een groep of cultuur proberen te begrijpen door ze binnen uit te
observeren, zonder waarden of normen op te leggen. Voorbeeld: zich aansluiten
tot een groep.
- Analyse van archieven: verzamelde zaken zoals dagboeken, zelfmoord briefjes
etc. analyseren, want dit kan veel zeggen over het menselijk gedrag.
Beperkingen: voorspellen & uitleggen is bij deze methode moeilijk.
2. Correlationeel: voorspellen van een relatie tussen meerdere variabelen.
Correlatie coëfficiënt: samenhang tussen 2 variabelen vaststellen.
- Positieve correlatie: hoe meer tv kijken, hoe meer agressief.
- Geen correlatie: hoe vaak tv kijken, geen relatie met agressie.
- Negatieve correlatie: hoe meer tv kijken, hoe minder agressief.
Beantwoorde vraag: als we x kennen, kunnen we dan y voorspellen?
Vormen:
- Vragenlijstonderzoek (surveys): representatieve steekproef, hierbij worden
vragen gesteld (meestal anoniem) over mensen hun attitudes of gedrag. Dit om
te kijken in hoeverre het antwoord samenhangt met andere antwoorden.
Aselecte steekproef: zorgt ervoor dat de steekproef representatief is voor de
populatie doordat iedereen evenveel kans heeft om geselecteerd te worden.
At random: willekeurig ordenen in groepen van een populatie.
Beperkingen: men ziet dat A samenhangt met B, maar ze willen kunnen zeggen dat
A de oorzaak is van B. Correlatie = geen bewijs van causaliteit, want men kan niet
concluderen dat de ene variabele de andere veroorzaakt.
3. Experimenteel: causale relatie vaststellen doordat het onderzoek
proefpersonen aan versch. condities toewijst & ervoor zorgt dat deze identiek
zijn met uitzondering v.d. onafhankelijke variabele.
Beantwoorde vraag: is variabele x de oorzaak van y?
5
,“Hoe meer mensen ooggetuigen zijn van noodsituatie, hoe minder er ingrijpen.”
Onafhankelijke variabele: variabele die wordt veranderd of varieert om te zien
of dat effect heeft op een andere variabele variatie aantal ooggetuigen.
Afhankelijke variabele: zien of deze wordt beïnvloed door de onafhankelijke
variabele helpen mensen bij het zien van een noodsituatie?
Interne validiteit: geeft aan dat de onafhankelijke variabele van invloed is op de
afhankelijke. Dit bereiken we door irrelevante variabelen te beheersen & mensen
willekeurig toe te wijzen aan verschillende experimentele condities.
Nadeel: kan v.d. realiteit afwijken, daarom (ook) externe.
“Maar wat als het niet door aantal getuigen is, maar door hun achtergrond?”
Willekeurige toewijzing aan een conditie: beperkt het tot een minimum.
Zorgt ervoor dat iedereen gelijke kans heeft om in bepaalde conditie v.h.
experiment terecht komt. Zo kunnen ze er relatief zeker van zijn dat verschillen
qua achtergrond gelijk verdeeld is over de condities.
Overschrijdingskans (p-waarde): getal dat vertelt hoe waarschijnlijk het is
dat de resultaten vaan een experiment toeval zijn & niet als gevolg v.d.
onafhankelijke variabele. Significant (niet door toeval) als de
waarschijnlijkheidswaarde minder dan 5% is: kans dat resultaten gevolg zijn
van toeval i.p.v. de onafhankelijke variabele.
Externe validiteit: mate waarin resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar
andere situaties met andere mensen. 2 soorten:
1. Generaliseerbaarheid over situaties: hierbij proberen ze een realistische
setting. Streven naar psychologisch realisme: moet lijken op psycho
processen in het dagelijkse leven.
2. Generaliseerbaarheid over mensen: noodsituatie = onverwacht voorbeeld
van sociale invloed. Proefpersonen moet willekeurig uitgekozen worden & vindt
er een survey plaats, maar dit is praktisch bijna onhaalbaar, dus
veldexperiment: experimenten die in natuurlijke setting plaatsvinden. Dit is
het beste, maar moeilijk uitvoerbaar, omdat er een compromis gesloten moet
worden tussen interne & externe validiteit.
Replicaties
Basisdilemma v.d. sociaal psycholoog: compromis tussen interne & externe
validiteit bij het doen van onderzoek, moeilijk om een experiment uit te voeren
waarvan zowel de interne (irrelevante variabelen onder controle) als externe
(generaliseerbaarheid nar andere situaties & mensen, veldonderzoek) groot zijn.
Replicaties: herhaling onderzoek met andere proefpersonen of andere setting.
Meta-analyse: hiermee kan je gemiddelde v.d. resultaten van 2/meer
onderzoeken berekenen om te zien of het effect v.d. onafhank. betrouwbaar is.
Fundamenteel onderzoek: onderzoek doen naar de vraag waarom mensen
zich gedragen zoals ze zicht gedragen, uit nieuwsgierigheid.
6
, Toegepast onderzoek: onderzoek doen naar het oplossen van een specifiek
maatschappelijk probleem.
2.5 Nieuwe ontwikkelingen in het sociaalpsychologisch onderzoek
Crosscultureel onderzoek: onderzoek waarbij de proefpersonen afkomstig zijn
uit verschillende culturen. Dit om te zien of de psycho processen waar ze in
geïnteresseerd zijn in beide culturen aanwezig zijn of niet. Wel ervoor zorgen
dat elke cultuur de variabelen hetzelfde interpreteert.
Evolutietheorie (Darwin): waarom passen dieren zich aan hun omgeving aan?
2.6 Ethische thema’s in de sociale psychologie
Doel om realistisch te werk te gaan & proefpersonen stress te besparen, lopen
soms in conflict met elkaar.
Geïnformeerde toestemming (informed consent): proefpersoon geeft
toestemming als hij/zij volledig is geïnformeerd. Dit gaat niet altijd
misleiding (coverstory): proefpersoon wordt expres verkeerd geïnformeerd. Als
men van zo’n experiment gebruik maken is debriefing essentieel: na afloop
moet het proefpersoon te horen krijgen wat het werkelijke doel was.
7
, 3 Sociale cognitie: hoe we denken over de sociale wereld
3.1 De sociale denker
Sociale cognitie: hoe mensen denken over zichzelf & de sociale wereld hoe
ze sociale info selecteren, interpreteren, herinneren & gebruiken om delen te
vormen & beslissingen te nemen.
2 soorten sociale cognitie:
3.2 Automatische sociale cognitie
1. Automatische: manier van denken die snel en automatisch. Bv; 1ste indruk.
We nemen impulsieve beslissingen zonder te denken automatisch denken.
Automatisch denken helpt ons bij nieuwe situaties, want we gebruiken schema’s:
mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis te organiseren. Schema
over een gebeurtenis script: beschrijft hoe een situatie verloopt. Mensen met
het syndroom van Korsakov hebben dit niet, want ze maken geen herinneringen.
Welke schema’s gebruiken we?
“Man komt naast je zitten op de bus, valt bijna, mompelt en kijkt iedereen
langdurig aan”. Alcohol of geestelijk ziek schema? Kan beïnvloed worden door:
Toegankelijkheid: mate waarin schema’s zich op de voorgrond van ons
bewustzijn bevinden, waardoor het wss = dat we deze gebruiken als oordeel.
2 soorten toegankelijkheid:
1. Blijvend toegankelijk door eerdere ervaringen: continu actief & klaar om ambigu
(dubbelzinnige) situaties te interpreteren. Als je in je leven veel alcoholisme
kent is het meer wss dat je dit bij de man zal oordelen & andersom.
2. Tijdelijk d.m.v. een doel dat we op dat moment hebben: je leert voor een toets,
je zal de leerstof onthouden en gebruiken tot de toets gedaan is.
Priming: tijdelijk toegankelijk door recente ervaringen. Lezen van magazine
over geestelijk zieken, iemand dronken zien gooien met bier. Als je 1 van deze 2
net meegemaakt hebt, gaat je ‘oordeel’ sneller uit naar datgene. Gedachte kan
pas primer fungeren als deze zowel toegankelijk, als toepasselijk is.
Hardnekkigheid van weerlegde schema’s
Perseveratie-effect: bevinding dat opvattingen van mensen over zichzelf &
anderen aanhouden, ondanks bewijzen v.h. tegendeel.
Bestraffingseffect: bevindingen dat +opvattingen over iets/iemand waarvan
bewezen is dat ze verkeerd zijn, kunnen omslaan naar zeer -opvattingen.
Zorgen dat onze schema’s uitkomen
Selffulfilling prophecy (SP): mensen hebben verwachting over hoe iemand is,
dat beïnvloedt de manier waarop ze zich t.o.v. hem gaan gedragen, waardoor
diegene met die verwachting zich gaat gedragen, zodat verwachting uitkomt.
Pygmalioneffect: positieve SP + verwachtingen, betere prestaties.
8
,3.2.2 Soorten automatisch denken
- Automatisch doelen nastreven: sommige doelen kunnen elkaar in de weg
liggen klasgenoot vraagt aantekeningen van wiskunde, aan de ene kant wil je
het geven, want je wilt behulpzaam zijn (doel), aan de andere kant niet want je
wilt zelf de beste zijn (doel). Wat wordt het nu? Hangt gedeeltelijk af v.h. doel
dat recentelijk geprimed is. Als je iets las over goede daden, zal je het sneller
geven Ook doelen die nog niet voltooid zijn blijven ons beheersen
Zeigarnikeffect.
- Automatisch beslissen: niet te veel bewust nadenken, want dit kan een goede
keuze in de weg staan. Zoek afleiding & kijk dan wat goed voelt. Hiervoor
hebben ze eerst een bewust doel nodig om de juiste keuze te maken.
3.2.3 Automatisch denken en metaforen over lichaam en geest
Schema behulpzaamheid is net geprimed, kans groter dat je iemand helpt. Maar
ook een schone geur kan iemand doen vertrouwen. Ook zou warme koffie mensen
meer doen vertrouwen dan ijskoffie priming van metaforen.
3.2.4 Mentale strategieën en snelle aannames: beoordelingsheuristieken
Aannames lijden niet altijd tot juiste beslissingen, maar ze zijn wel efficiënt.
Hiervoor gebruiken we bestaande schema’s & passen ze wat aan. Maar wat als er
geen schema’s beschikbaar zijn of juist te veel? Beoordelingsheuristieken:
mentale aanname die mensen gebruiken om snel & efficiënt te kunnen oordelen.
Hoe gemakkelijk komt het voor de geest, de beschibaarheidsheuristieken?
Beschikbaarheidsheuristiek: mentale aanname waarbij mensen een oordeel
baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen. Kan
lijden tot foute conclusies.
In hoeverre lijkt A op B? De representativiteitsheuristiek
Representativiteitsheuristiek: mentale aanname waarbij mensen iets
classificeren op basis v.d. mate waarin het lijkt op een karakteristiek geval
Maarten heeft blond haar, blauwe ogen dus komt uit Zeeland (stereotype).
Info over de basisfrequentie: info over de regelmaat waarmee leden van
verschillende categorieën in de populatie voorkomen mensen in in Groningen
komen meestal uit Drenthe, niet uit Zeeland, dus Maarten uit Drenthe.
Dingen nemen zoals ze zijn: de anker-en correctieheuristiek
Anker-en correctieheuristiek: mentale aanname waarbij mensen een getal als
beginpunt gebruiken & erna onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren rechter
zal een zwaardere straf opleggen als hij 25 in zijn hoofd heeft t.o.v. 5.
3.3 De invloed van cultuur op sociaal denken
Analystische denkstijl: manier van denken waarbij mensen zich richten op
kenmerken van objecten zonder aandacht te geven aan de context. (W-cultuur)
Holistische denkstijl: manier van denken waarbij mensen zich richten op de
context, wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden. (O-Aziatisc-cultuur)
9
, 2. Gecontroleerde: bewust nadenken over grote doelstellingen. Bv; studie kiezen.
3.4.1 Gecontroleerd denken en vrije wil
Illusie vrij wil gedachte ik ga mijn hoofd krabben & het gedrag = gecorreleerd.
Hierdoor lijkt het alsof onze gedachte de handeling heeft veroorzaakt, maar
misschien zijn ze wel als gevolg van een 3de variabele (bv onbewuste intentie).
Voorbeeld: ik heb zin in een ijsje & zal het gaan halen. Misschien kreeg je eerste de
onbewuste zin door bv een reclame over ijs op tv te zien & dit leidde dan naar de
bewuste gedachte. Bewuste gedachte = gevolg van onbewust proces & niet oorzaak
3.4.2 Het verleden mentaal ongedaan maken
Tegenfeitelijk denken: aspect v.h. verleden op mentaal niveau veranderen
zodat je je kunt voorstellen hoe het had kunnen zijn. Veel invloed op emotionele
reacties. Voorbeeld: Hoe kon ik voorkomen dat ik mijn kind niet zou verliezen.
= ook functioneel, erbij stilstaan hoe het anders kon lopen helpt bij het verklaren
van verbanden tussen gebeurtenissen. Wat-als denken = moeilijk uit te schakelen.
Gedachteonderdrukking: poging om alle gedachten te vergeten/vermijden.
Afhankelijk van interactie tussen 2 processen:
1. Monitoringsproces: zoekt naar bewijzen dat ongewenste gedachten gaan breken
in het bewustzijn.
2. Operatingsproces: wanneer ongewenste gedachte = opgemerkt, komt het naar
gecontroleerde systeem. Je zal naar afleiding gaan zoeken.
3.4.4 Beter leren denken
Barrière van overdreven zelfvertrouwen: mensen vertrouwen te veel op de
nauwkeurigheid van hun eigen oordelen. Ze moeten niets bij leren volgens hun.
10