Samenvatting Normale Ontwikkeling: Ontwikkelingspsychologie
van Feldman Peuter/Kleuter
H.8,9 en 10 Feldman I + handleiding:
-De student beschrijft de fysieke groei m.b.t. het groeiende lichaam,
de groeiende hersenen en de ontwikkeling van de zintuigen in de
peuter- en kleutertijd, zoals beschreven in Feldman I en behandeld in
de les.
Twee jaar na de geboorte weegt het gemiddelde kind in het Westen 11,5 tot
13,5 kilo en is het ruim 90 cm lang. Peuters en kleuters groeien gestaag. 6
jaar: 20 kilo en 117 cm. Betere voeding en gezondheidszorg die kinderen in
ontwikkelde landen krijgen, vertaalt zich in aanzienlijke verschillen in groei.
Verschillen in lengte en gewicht weerspiegelen ook economische factoren.
Kinderen uit gezinnen waarvan het inkomen beneneden de armoedegrens
ligt, zijn vaker klein dan kinderen die in welgestelde gezinnen opgroeien.
Naast de lengte en gewicht verandert ook de vorm. In de kleutertijd verliezen
jongens en meisjes hun mollige en ronde vormen en worden ze slanker. Tegen
de tijd dat kinderen 6 zijn, komen hun verhoudingen grotendeels overeen met
die van volwassenen. De kleuters worden sterker omdat de omvang van hun
spieren toeneemt en hun botten steviger worden. Ook blijven de zintuigen
zich verder ontwikkelen.
Van alle delen van het lichaam groeien de hersenen het snelst. Deze
hersenen groeien zo snel omdat het aantal verbindingen tussen cellen
toeneemt. Deze onderlinge verbindingen maken complexere communicatie
tussen neuronen mogelijk en dit geldt ook voor de snelle groei van de
cognitieve vaardigheden. Daarnaast neemt de hoeveelheid myeline toe:
beschermlaag om delen van neuronen. Dit zorgt voor uitbreiding van
cognitieve vaardigheden maar helpt ook bij de fijne en grove motoriek.
De twee hersenhelften worden ook steeds gedifferentieerder en
gespecialiseerder. Het lateralisatieproces, waarbij bepaalde functies eerder
hun plek vinden in de ene hersenhelft dan in de andere, wordt tijdens de
kleuterjaren uitgesprokener. Linkerhersenhelft: praten, lezen, denken en
redeneren (sequentieel). Rechterhersenhelft: ruimtelijk inzicht, herkenning
van patronen, muziek en emotionele uitingen (globaal). De hersenhelften
kunnen taken van elkaar overnemen.
De ontwikkeling van de zintuigen: in de kleutertijd ontwikkelen de zintuigen
zich verder. De ogen van kleuters zijn nog niet zo goed als op latere leeftijd.
Perceptuele schematisering: het vermogen om in een tekening, die
opgebouwd is uit verschillende figuurtjes, zowel het geheel als de
afzonderlijke delen te zien (7/8 jaar).
Het gehoor wordt in de kleutertijd scherper, ze hebben alleen nog niet het
vermogen om specifieke geluiden te isoleren.
-De student kan de motorische ontwikkeling in de peuter- en
kleutertijd, waaronder de tekenontwikkeling beschrijven.
Peuters en kleuters hebben motorisch gezien sinds hun babytijd een heleboel
bijgeleerd. Zowel hun grove als fijne motoriek wordt beter. 3 jaar: springen,
hinken op één been en rennen. 4/5 jaar: vaardigheden beter ontwikkeld door
controle over spieren.
, De vooruitgang op het gebied van de grove motoriek houdt wellicht verband
met de ontwikkeling van de hersenen en met de myelinevorming rond
neuronen in gebieden van de hersenen die te maken hebben met evenwicht
en coördinatie. Maar motorische vaardigheden ontwikkelen zich tijdens de
peuter- en kleuterjaren ook zo snel omdat kinderen ze heel vele oefenen
algemene activiteitenniveau is hoog. Drukke baby – actieve peuter/kleuter,
kalme baby – peuter/kleuter rustig. Dit komt door genen, maar het kan ook
aan de omgeving liggen.
De grove motoriek van jongens en meisjes vertoont een aantal verschillen
(genderverschillen). Dit komt omdat jongens over het algemeen sterker zijn
dan meisjes, jongens kunnen verder gooien en hoger springen, het
activiteitenniveau ligt ook hoger. Meisjes zijn beter in activiteiten waarvoor de
coördinatie van armen en benen nodig is. Naast genetisch bepaalde
verschillen spelen er waarschijnlijk ook sociale factoren mee. Als kinderen
ouder worden, gaat gender steeds meer het soort activiteit bepalen dat de
maatschappij acceptabel vindt voor meisjes en voor jongens.
Driejarige Vierjarige Vijfjarige
Kan niet plotseling Heeft meer controle Kan effectief starten,
draaien of stoppen over stoppen, starten draaien en stoppen
en draaien tijdens spelletjes
Kan 40 tot 60 cm ver Kan 60 tot 85 cm ver Kan met aanloop 70 tot
springen springen 90 cm ver springen
Kan zelfstandig een Kan met de ene voet na Kan zelfstandig een
trap oplopen, waarbij de andere een lange lange trap aflopen
beurtelings de ene en trap aflopen, mits
de ander voet worden geholpen
gebruikt
Kan op één been hinken Kan vier tot zes op één Kan met gemak een
met een onregelmatige been hinken afstand van vijf meter
reeks sprongen en een hinken
aantal variaties
Behalve de grove motoriek ontwikkelt ook de fijne motoriek zich verder
subtiele lichaamsbewegingen. Gebruik van vork en lepel, knippen met schaar,
veters strikken en schrijven waarbij veel oefening voor nodig is.
Driejarige Vierjarige Vijfjarige
Knipt papier Vouwt papier in Vouwt papier in helften
driehoeken en kwarten
Plakt met behulp van Schrijft naam Tekent driehoek,
een vinger rechthoek en cirkel
Bouwt een brug met Rijgt kralen Gebruikt een potlood op
drie blokken de juiste manier
Tekent rondjes en Kopieert kruisjes Maakt objecten van klei
plusjes
Tekent poppetjes Bouwt een brug met vijf Schrijft letters na
blokken
Schenkt vloeistof uit Schenkt zonder te Schrijft twee korte
een kruik zonder te morsen woorden na
morsen
Maakt een eenvoudige Opent knijpers en