Alle samenvattingen van hoofdstuk 1 tot 10 van ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1.1
Ieder mens is uniek en volgt zijn eigen ontwikkelingspad, dat wordt bepaald en uitgestippeld
door tal van factoren, bijvoorbeeld tijdsbeeld. Verschillen tussen generaties hebben invloed
gehad op hoe een persoon zich heeft ontwikkeld of nog zal gaan ontwikkelen. Ondanks die
verschillen hebben mensen ook veel gemeen met elkaar; ze lopen in grote lijnen eenzelfde
soort ontwikkeling door. Ook komen we allemaal in bepaalde levensfase terecht.
Het verkrijgen van inzicht in deze algemene menselijke ontwikkelingslijnen en welke factoren
bepalend en van invloed zijn op de ontwikkeling, is het vakgebied van de
ontwikkelingspsychologie: is de studie naar patronen van groei, verandering gedurende het
leven en stabiliteit gedurende het hele leven: conceptie tot aan de dood.
Ontwikkelingspsychologen hebben als doel dat hun onderzoek en bevindingen bijdragen aan
een beter leven van mensen. Jij als sociaal werker hebt hier veel aan, de manier hoe er met
kinderen wordt omgegaan, is ingegeven door wetenschappelijke onderzoek. Kennis over de
normale levensloop en ontwikkeling geeft bovendien niet alleen inzicht in wat je op een
bepaald moment van iemand kan verwachten, het beidt ook handvatten om een afwijkende
ontwikkeling te signaleren en hier tijdig op in te haken.
Gedrag bestaat niet alleen uit zichtbare handelingen, maar ook inwendige processen, zoals
hoe een persoon de wereld waarneemt en interpreteert, hoe hij nadenkt en hoe hij
onthoudt. Het doel van ontwikkelingspsychologie is dat onderzoek en bevindingen bijdragen
aan een beter leven van mensen.
Hoofdstuk 1.3
als mens doorlopen we een aantal typische fasen waarin specifieke mijlpalen en levensloop
gebeurtenissen centraal staan. Deze fasen zijn:
- prenatale periode conceptie – geboorte
- baby 0-1 jaar
- dreumes 1-2 jaar
- peuter 2-4 jaar
- kleuter 4-6 jaar
- basisschoolkind 6- 10 jaar
- pubertijd 10-14 jaar
- adolescentie 14- 22 jaar
- jongvolwassenheid- 22-35 jaar
- midden volwassenheid 35-55 jaar
- late volwassenheid 55-65 jaar
- oudere 65+
De fase-indeling is slechts een poging om de werkelijkheid weer te geven. Sommige fasen
hebben namelijk geen eenduidige grens. De ene mens is sneller volgroeid of bereikt
,bepaalde mijlpalen sneller dan anderen. Hierdoor kan een persoon qua leeftijd wel binnen
een bepaalde fase vallen, maar qua ontwikkeling past hij beter in een andere fase.
Sommige fasen hebben een duidelijk afgebakende grens maar bij andere fasen valt er niet zo
een eenduidige grens te trekken. De overgang tussen schooltijd en de adolescentiefase is
niet zo afgebakend; deze grens is namelijk gebaseerd op biologische veranderingen. en kan
dus per kind verschillen. De ene is sneller volgroeid of bereikt bepaalde mijlpalen en
levensgebeurtenissen sneller dan anderen. Hierdoor kan iemand dus qua leeftijd wel binnen
een bepaalde fase vallen maar qua ontwikkeling past hij beter in een andere fase. Het gaat
bij fase-indeling dus te allen tijde om gemiddelden; de gemiddelde leeftijd waarop de
meeste mensen een mijlpaal bereiken of een levensloop gebeurtenis meemaken. Sommige
fasen zijn ook cultureel bepaald. Het onderscheid tussen de adolescentie en
jongvolwassenheid wordt niet in alle culturen gemaakt.
In de eerste jaren van het leven is er veel meer sprake van een normatieve ontwikkeling: de
algemene veranderingen die kinderen latenzien naarmate ze ouder worden.
er bestaan individuele verschillen, echter zijn deze veranderingen op jonge leeftijd meer het
gevolg van normatieve invloeden: de factoren die bij de meeste mensen ongeveer dezelfde
impact hebben en die daardoor aanleiding geven tot een soort gemiddeld
ontwikkelingspatroon.
Dit patroon is een norm geworden waaraan de ontwikkeling van een kind kan worden
afgemeten. Omgevingsinvloeden zijn al van invloed maar naarmate de leeftijd vordert gaan
de maatschappij, de cultuur en het tijdsbeeld waarin mensen opgroeien een steeds grotere
rol spelen. Oftewel de omgevingsfactoren die van invloed zijn op de menselijke ontwikkeling
gaan voor nog meer onderlinge variatie zorgen.
Individuele ervaringen krijgen ook een steeds grotere impact op het ontwikkelingsverloop
en zorgen mede voor de enorme variatie die ontstaat tussen mensen. Hierdoor is het steeds
lastiger om van een algemeen patroon uit te gaan naar mate de leeftijd vordert.
Ontwikkelingsschema Voorbeelden van onderwerpen Voorbeelden van vraagstellingen
Fysieke ontwikkeling Fysieke groei, slaap, spieren Wat zijn de gevolgen van vroeggeboorte? Welke invloed
heeft ondervoeding op de ontwikkeling van een kind?
Motorische ontwikkeling bewegingen Wanneer is een kind rijp om te starten met schrijfonderwijs?
Op welke leeftijd zie je de sporttalent tot bloei komen?
Perceptuele ontwikkeling Waarnemen middels de zintuigen Welke invloed heeft slechtziendheid op de schoolprestaties
ban de kinderen? hoe nemen pasgeboren baby’s de wereld
waar?
Cognitieve ontwikkeling Intellectuele vermogen zoals denken, Wat zijn onze vroegste herinneringen? Hoe lossen jonge
begrijpen, leren geheugen kinderen problemen op?
Sociale ontwikkeling De ontwikkeling en veranderingen in sociale Hoe reageren baby’s op hun verzorger? Wanneer krijgt een
relaties gedurende het gehele leven. kind interesse in leeftijdgenootjes?
Emotionele ontwikkeling Het gevoelsleven Op welke leeftijd ontstaat zelfregulatie? Hoe ontstaat
inlevingsvermogen?
persoonlijkheidsontwikkeling De eigenschappen die een persoon van de Wanneer krijgt een kind zelfbesef? Hoe vormen
andere personen onderscheiden. adolescenten hun identiteit?
Sensuele/ seksuele ontwikkeling Seksuele gevoelens, het eigen lichaam leren Op welke leeftijd worden kinderen zich ervan bewust dat ze
kennen, geslachtsontwikkeling en altijd een jongen of een meisje blijven? Hoe ontdekken
lustbevrediging. kinderen hun seksualiteit?
Morele ontwikkeling Ontwikkeling van het geweten; verschil Welke rol speelt de opvoeder bij het vormen van een
tussen goed en kwaad. geweten? Wanneer houden kinderen rekening met hun
gedrag?
Taalontwikkeling Taalverwerving en communicatie Wanneer passen kinderen de grammaticale regels juist toe?
wat zijn de voor en nadelen van tweetaligheid?
,Ontwikkelingstheorieën richten zich dus vaker op mijlpalen die bereikt worden en minder op
de specifieke uitdaging waar vooral volwassenen in de rest van hun leven voor komen te
staan.
Op welke gebied en in welke fase veranderingen zich dan ook voordoen, ontwikkeling heeft
een aantal typische eigenschappen en wordt dus te alle tijden gekenmerkt door een aantal
basisprincipes.
- In eerste instantie is ontwikkeling een Cumulatief proces: vaardigheden en ervaringen
bouwen op elkaar voort. Alles wat in een vorige levensfase is geleerd, gaat in principe mee
naar de volgende levensfase. Bijvoorbeeld de keer sommen leren om door te gaan.
- Ten tweede is ontwikkeling een differentiatieproces: specifieke vaardigheden ontstaan
vanuit meer algemene vermogens. Denk hierbij aan een reflex van een baby, die is nog
ongedifferentieerd, het is dus een algemene vaardigheid. Als je het grijpflex neemt, en je je
nu bedenkt wat je allemaal kunt doen met je handen. Zie je dat alle gedifferentieerde
handelingen ontstaan vanuit ongedifferentieerde dingen. Als je in de handpalm van een
baby drukt, sluit een baby zijn hand.
- ten derde verloopt de ontwikkeling georganiseerd: het ontstaat niet toevallig, maar
voltrekt zich in een vaste, logische volgorde en is onder normale omstandigheden
onomkeerbaar. Je leert niet eerst lopen en dan kruipen, en kun je eenmaal lopen, dan zul je
normaliter hier de rest ban je leven toe in staat blijven. Het is ook niet voor niets dat je op
school eerst leert optellen en aftrekken en aftrekken voordat je het onderliggende principe
van de tafels leert doorgronden.
- ten slotte is ontwikkeling holistisch: dit betekent dat alle aspecten van een persoon samen
veranderen en met elkaar integreren. Bijvoorbeeld de identiteit, mentale vaardigheden en
lichamelijke vermogens van een persoon veranderen samen en integreren met elkaar om tot
een uniek individu te komen.
Naast ontwikkelingskenmerken , bestaan er ook bepaalde inzichten over het verloop van de
ontwikkeling. Aan de ene kant stelt een aantal ontwikkelingspsychologen dat ontwikkeling
een continu proces is, waarbij de persoon voortdurend verandert. De ontwikkeling van een
persoon zou dus heel verleidelijk verlopen, zonder snelle en abrupte veranderingen. Het
gaat hierbij om kwantitatieve veranderingen: nieuwe vaardigheden vloeien automatisch
voort uit al aanwezige vaardigheden. Voorstanders van deze visie stellen dat de ontwikkeling
wel een continu proces moet zijn; de verschillende ontwikkelingsgebieden , zoals de
motoriek, de cognitie, het gevoelsleven en dergelijke, ontwikkelen zich immers niet
synchroon.
Hiertegenover staan andere ontwikkelingspsychologen die juist zeggen dat er vooral spakre
is van kwalitatieve veranderingen tijdens de ontwikkeling: Elk fase levert nieuw gedrag op
dat wezenlijk verschilt van het gedrag uit de vorige fase.
Hier wordt dus gesproken over de discontinu proces; de ontwikkeling verloopt meer abrupt,
in aparte stappen, waarbij personen zichtbare ‘sprongetjes’ maken in hun ontwikkeling.
Deze visie zie je terug in ‘stadia-theorieën ’, waarbij verschillende fasen, perioden of stadia
worden onderscheiden waar een mens doorheen gaat. Binnen zo een stadium leert een
persoon allerlei vaardigheden en komt hij tot stabiliteit. Totdat het volgende stadium begint.
, Gevoelige periodes: een specifiek moment tijdens de ontwikkeling aangeduid waarin de
ontwikkeling versneld vooruit gaat en er een verhoogde gevoeligheid bestaat voor stimulatie
vanuit de omgeving.
Als bepaald gedrag gedurende zo een gevoelige periode niet wordt aangeleerd, bestaat de
kans dat het volledig potentieel nooit bereikt wordt. Sommige ervaringen zijn extra
belangrijk op specifieke momenten in de ontwikkeling. Gevoelige periodes geven weer hoe
belangrijk de omgeving is voor de ontwikkeling van een kind. Echter kan dit ook averechts
werken, door de aanwezigheid van bepaalde stimuli in een specifieke periode tijdens de
ontwikkeling kan een abnormale ontwikkeling tot het gevolg hebben.
Voorheen werden deze periodes kritieke periodes genoemd. hier werd verwacht dat er
binnen een zeer strikte, vastgestelde tijd een persoon bepaalde vaardigheden of gedrag
eigen te maken omdat dit anders nooit meer zou lukken. Ook werd er vanuit gegaan dat het
ontbreken van de juiste stimuli binnen zo een periode altijd grote gevolgen zou hebben en
een eenmaal opgelopen achterstand niet meer ingehaald kon worden.
Nature versus nuture: de vraag in hoeverre erfelijke eigenschappen en omgevingsinvloeden
het gedrag van mensen bepaalt.
Nature: staat in dat geval voor alle erfelijke eigenschappen, karakteristieken, capaciteiten en
vermogens die mensen van hun biologische ouders ervaren. (zoals de kleur van je ogen of de
genetische gevoeligheid om al dan niet een depressie te ontwikkelen).
Nurture: staat voor alle ervaringen die een persoon opdoet en de kwaliteit van het sociale
en de fysieke omgeving waarin hij verkeert. (opvoeding die een kind krijgt, de invloed van
leeftijdgenootjes, de invloed van drugsgebruik).
De richting waarin bepaalde eigenschappen zich ontwikkelen wordt de ene keer meer door
erfelijke aanleg gestuurd en is de andere keer vooral afhankelijk van de omstandigheden
waarin ze tot stand komen. zo beïnvloed een persoon, met of eerder juist vanwege zijn
genetische aanleg op een bepaalde manier op zijn omgeving. De omgeving reageert op zijn
beurt weer op dat gedrag. Er ontstaat vervolgens een wisselwerking waarvan achteraf lastig
te bepalen is waar genen en waar omgeving de overhand nemen. Beide factoren zijn dus in
elkaar verstrengeld geraakt.
De vraag in hoeverre nature en nurture hun invloed laten gelden is niet alleen van invloed op
hoe ontwikkelingspsychologen hun onderzoek vormen, ook de totstandkoming van sociaal
beleid wordt mede bepaald door de vraag welke factor meer bepalend is.
Hoofdstuk 2.2 Erik Erikson